we-gaan-op-berenjacht.reismee.nl

Over en uit

Koude nachten? Die zijn we thuis wel gewend. Zolang als het gaat, slapen we met de balkondeuren naar buiten geklapt, waardoor de slaapkamer snoeikoud wordt. De gesel van een goede winterblizzard is ons dus niet ongewoon. In Manning Park, maken we de eerste echte winternacht van 2011/2012 mee. Het is 's nachts vele graden onder nul en het ijs staat bij vroegwaak op de ruiten.

We beleven vandaag onze laatste dag en wat doe je dan, behalve je truitjes op te vouwen en in de koffer te doen (als je vrouw bent) en op je bed een boek liggen lezen (in het andere geval)? Weinig is het antwoord. Manning Park wordt doorsneden door een vierbaans snelweg met verrassend weinig verkeer. De staf van het park hield ons voor dat Bill's ontbijt 16 kilometer oostwaarts een onvergetelijke ervaring zou opleveren. Om de spanning te verhogen, rijden we eerst even wat strakke meertjes af, die door het ontbreken van wind spiegelglad zijn. Als foto heel bruikbaar, jammer genoeg ontbreekt het hier aan het kenmerkende rood en geel van de herfst. Hebben wij weer.

De 16 kilometer zijn door de hoge mogelijke snelheid en de breedte van de weg lekker snel aan het totaal aantal kilometers asfalt toegevoegd. We zien een aftandse benzinepomp waar sinds de jaren 40 niks meer aan is veranderd en een zogenoemde diner tegenaan is geplakt. Ook die biedt een troosteloze aanblik en dat doet ons besluiten met de tank even het dorpje erachter te raadplegen. Dat levert niks dan vragen op omdat er werkelijk niets te beleven is, niemand aanwezig is en wij ons afvragen hoe je hier - 100 kilometer van alles verwijderd - kunt wonen?

Dus terug naar de diner. Nu wordt verklaard waarom het zo troosteloos eruit ziet. Het is donker en dof. En dat komt doordat er niemand is. Het waarom wordt verklaard door een bordje op de deur: 'Chef is ill, back on saturday'. Lekker is dat. Wij zijn een keer in ons leven op deze godvergeten plek, hebben honger en kunnen niet 24 uur wachten omdat we dan op het vliegveld worden verwacht. De eerstvolgende mogelijkheid is bijna 100 kilometer de ene kant op of zo ongeveer evenveel benzine de andere kant op.

Dus dan maar even naar de foodstore ernaast, tevens de plek waar getankte benzine kan worden afgerekend. Of ze een alternatief kennen? Enigszins. In de koeling liggen somosa's, huisgemaakt door oma. Wij zouden het aardappel met een toefje kip in zacht deeg noemen. Het smaakt een beetje als roti. Dat en een bak muffe koffie moet ons door de laatste dag heen helpen. Ach, het moet maar. Overmorgen staan we weer met boodschappen in onze eigen kassarij.

De rest van de dag wordt vermorst met een uitzichtpunt op 2000 meter hoog, waardoor we de bergen in de VS mooi zien oprijzen, met hun statige toppen en besneeuwde hellingen. Ruraal!

Als we om zes uur worden gewekt uit de middagroes, is het restaurant alweer open en wordt ons even enthousiast als gisteren de kaart getoond. Aan de andere kant van de hal zitten nog twee parkbezoekers waardoor het aantal gasten plots wordt verdubbeld. Als de kok het maar aankan. Het treft; er zijn twee koks en een serveerster. En dan te bedenken dat het hier in zomer en winter een gekkenhuis moet zijn (volgens de serveerster). Het is niet het beeld dat bij ons blijft hangen, meer dat van teloorgang.

Om zeven uur 's ochtends gaat ons de wekker op de dag van retour. Deze nacht was zo mogelijk nog kouder dan die van de avond ervoor en dat merk ik wanneer de tank moet worden gewekt voor de laatste 250 kilometer naar Vancouver. Stevig ingepakt in ijs staat deze voor de deur. Dat wordt krabben. Omdat deze accessoire door Hertz niet is meegeleverd, neem ik de afgewezen creditcard en sla aan het ruitpoetsen met de kachel op 10 en de stoelverwarming op plus.

Door het ijskoude Manning Park dalen we af naar Hope, dat zijn naam eer aandoet. Hier ontbijten we voor de laatste Noordamerikaanse keer fors, met eieren en pannenkoeken. En nee, wat we over hebben, willen we niet mee in een bakje voor thuis. Dat mag niet van de KLM en dat willen we ook helemaal niet. In Hope ook wassen we de troep van wekenlang zandpaden, modderplassen en troepsproeiende vrachtwagens van onze auto af. Dit om te voorkomen dat we net als in Ierland een toegevoegde factuur krijgen omdat 'somebody got sick in the car'. Nu hebben we geen drie weken regen gehad zoals destijds, dus het zal mogelijk meevallen.

Na Hope is het gedaan met het betere bochtenwerk en gaan we over op het echte snelwegwerk. Het vroege vertrek uit Manning Park wordt ons nu in klinkende munt uitbetaald, we kunnen nog even een rondje Vancouver meepikken. De totempalen in Stanley Park worden nog even aanschouwd. Ook wel fijn dat het vandaag 20 graden is geworden in een stad die wij alleen vanuit de grauwe werkelijkheid van regen kenden. En omdat we al een keer eerder hier zijn geweest en met Big Bus een aantal rondjes hebben gereden, weten we feilloos de weg te vinden.

Op weg naar het vliegveld treffen we nog de plaatselijke Occupydemonstratie die nu wereldwijd een tijdje hip zijn. Bezwaar maken tegen het grote graaien is natuurlijk een prima idee, maar dit ziet er wel wat sneu uit. Hier gaan we de wereld niet mee redden, dat is wel duidelijk.

Op Vancouver Airport verloopt alles vooralsnog gladjes. De tank wordt door Lord Hertz persoonlijk ingenomen, zonder opmerkingen en met dik 3.500 kilometer op de teller. Vervolgens is er nauwelijks een rij bij de bagage-inname en ziet onze terugreis er onbedreigd positief uit. We kunnen zelfs nog even een uurtje in de zon zitten op een bankje bij de stoeprand waar men auto's mag neerzetten op voorwaarde dat er direct in- of uitgeladen worden (bagage en passagiers) en het is weer even opvallend als overal elders: Japanners, Japanners, Japanners. Het is een komen en gaan van en je vraagt je af hoe we de yen zo kunnen frustreren, dat vakantie voor hen in het buitenland niet zo goedkoop meer zal zijn. Waar we ook kwamen, kwamen we ze tegen: de hoedjes, de mondkapjes, de handschoentjes en vooral de camera.

Na wat garnaal in tempura en een dubbele whopper, is het tijd voor de douane en voor de instap. De handbagage lijkt met zorg geselecteerd, maar wanneer we na een lange rij fouilleren en roentgendoorlichten dan eindelijk aan de beurt zijn, wordt een aantal zaken in onze tas afgekeurd. Die verdwijnen in de shredder en wij in de blauwe vogel.

We gaan op weg naar huis. Nog 9 uur vliegen, 45 minuten treinen, 20 minuten trammen en 5 minuten lopen en dan gaat de sleutel in de deur. Hij past nog.

Creditcard over de rooie

Wanneer we 's morgens in de resort in Kelowna in ons appartement ontwaken, is de zon dwars door onze woonkamer heen opgekomen. Gewekt worden door daglicht, een sensatie die we al weer even kwijt waren. Met zelfgezette koffie erbij iets om nog even onder de lappen te blijven. Ook al omdat erboven hetvia de open balkondeurbehoorlijk koud is geworden . De herfst is in alle grilligheid losgebarsten en die gaat deze ochtend vergezeld van koude luchtstromen.

Kelowna hebben we gisteren al kort mogen aanschouwen bij het doorrijden van noord naar slaap. De stad heeft, blijkt bij een vervolgbezoek, werkelijk niks te bieden. Een verzameling in de jaren 80 uit de grond gestampte betonnen bouwwerken die men stad noemt. Wat oud was, is of neergebuldozerd of verstopt achter bossages.

Mariella had zich al een aantal dagen verheugd op een bezoek aan deze metropool. Bernardstreet, daar moesten we heen. Daar zit de grootverkoper van de nepbontgevoerde laarzen die zij wil importeren naar Europa om komende winter zonder koude voeten deze periode te kunnen weten doormaken. Helaas, alle schoenzaken aan deze avenue zijn nog voorzien van zomerschoeisel. Maar geen nood, binnen een paar weken begint de verkoop van nepbont. Fijn, daar zullen we aan denken als we thuis zijn en Europa door Sarkozy en Merkel in november is gered.

Dan maar even verpozen in een echte Japanse tuin, en verdraaid: er is een bus Japanners geland met hetzelfde doel. We laten de karpers voor wat ze zijn en gaan naar het wijn- en orchardmuseum. Voor de deur zien we een bordje dat aangeeft dat het twee verschillende musea betreft. Dat wordt kiezen. Of gaan we naar beide en dan wat korter? Moeilijk, moeilijk. Dan maar eerst naar het wijnmuseum. Bij binnenkomst blijkt dit een wijnwinkel te zijn met twee informatieborden, een oud wijnvat en een vitrine oude wijnflessen en oh ja, twee scherven van een oude griekse amfora. Snel door naar het andere museum.

Dat is eerst niet te vinden, hoewel slechts een deur verderop. Gek. wel een hele grote lege zaal met ronde tafels, stoelen en een podium., Verder niks. Wel is er naast het sanitair een raam en als we daar doorheen kijken, zien we een zaal van 10 bij 15 meter met wat borden en wat prullaria. Voor het andere raam staat de trots van het museum: een fruitkistjestimmerautomaat. Dolletjes!

Gelukkig is het museum dicht en gaat pas na de verbouwimg weer open en hoewel dat over 110 minuten is, blijven we daar maar niet op wachten. Het fruit konin de tussentijdeens zacht worden.

Op weg naar de lunch lopen we langs een restaurant waar de pui uit is. Maar men treft het, een timmerman is een nieuwe aan het inschroeven. Nu is dat op zich niet zo heel schokkend, ware het niet dat men binnen gewoon aan het lunchen is. En niet aan een tafel, maar aan drie of vier. Werkelijk? Is het eten er zo goed dat men zelfs tijdens de verbouwing aanschuift of is de pui er tussen voor- en hoofdgerecht uitgetimmerd? We hebben foto's gemaakt voor de zekerheid. Te surrealistisch.

Na de lunch, de beste burger in de stad, ja van heel BC, rijden we wat rond, gaan we de berg nog even op - die in 2003 volkomen is afgefikt - en zien we de zuidkant van de stad in een hoosbui verdwijnen. Een mooi natuurlijk fenomeen dat op foto niet beklijft. Hierna is het retour naar de resort, relaxen, koken - we moeten olie halen in het restaurant omdat anders de kipspiezen een worden met de bodem van de pan en we zitten 20 kilometer van de dichtstbijzijnde super - en een uurtje in de openluchthottub van 39 graden, waardoor de avond aangenaam invalt. In de tub krijgen we gezelschap van een tweetal dat een boerderij is begonnen boven Edmonton, maar in Nederland nog gewoon ambtenaar was. Ik overweeg nog.

Donderdag start onze laatste intervalreis van Kelowna naar Manning Park. Dat is 250 kilomter en vanaf daar is het nog 250 door naar het vliegveld van Vancouver. Maar voordat we Kelowna verlaten, gaan we nog wijnproeven en -kopen ten zuiden van de stad, waar zich de vinyards bevinden. Na een Zweigelt uitgespuugd te hebben vanwege het zuur, kopen we z'n duurdere broertje die Mariella terwijl ik tijp, zit leeg te slurpen. Hierna gaan we naar Monk Hill waar we in een prachtige winery terechtkomen waar we een tijdlang rondkijken en ook nu weer met fles vertrekken. DIe is voor Europa bedoeld.

Tanken doen we vrijwel elke rit omdat de tank (nomen est omen) 1 op 10 rijdt en we niet in het midden van nergens zonder peut willen komen te zitten. Dus elke keer dat de naald op half staat, gaat de slang erin. DIe reken ik dan af met de creditcard, zoals ik bijna alles op dat blauwe kaartje zet. En verdomd, een dag voor retour is hij vol. Hij wordt geweigerd. En de vraag is nu had ik een limiet van 3.500 of 5.000 euro? We zullen het in Nederland zien, net als de overige financiele schade. Lang leve het roekeloos bijklussen. Zal de HHs nu eindelijk de facturen uit 2010 hebben betaald?

In Manning Park aangekomen hebben we niet het idee dat het seizoen afloopt. Nee, het is afgelopen. Volkomen. Wijzijn de enige gasten en voor ons wordt om halfzes het restaruant geopend. Voor ons is de kok hedenochtend zijn bed uitgekomen en er is nog een heuse menukaart ook. Burgers, pasta, salada, sandwiches, alles wat we willen. Als we het vriendelijk vragen, zullen ze zelfs de shop een kwartiertje van het slot halen, hebben we de indruk.

Maar om nu te denken dat het in een leeg restaurant, in een leeg appartementencomplex met vier man staf voor ons echt een gezellige boel zal worden? Nee dat niet. Ook al omdat het zwembad is gesloten tot 10 december, wanneer het skiseizoen begint.

Wij reisden tot op heden met de tijd mee, maar zijn nu ingehaald door het seizoen. TIjd om op te breken, tijd om te vertrekken. Over 48 uur zijn we boven Groenland.

Laatste doet 't licht uit

De tijd vliegt en omdat wij langzamerhand onze ronde door British Columbia en Alberta aan het volmaken zijn, merken we dat terdege. Wanneer we in Nelson aankomen, is het nog steeds een paar honderd kilometer naar Vancouver, maar dat zijn afstanden die men in Canada gebruikelijk is. Het is alsof wij in Nederland even in Groningen ergens gaan eten of een boekhandel bezoeken in Maastricht. Of dat we een nieuwe broodrooster kopen in Enschede. En als je daar naartoe rijdt, dan ook nog eens via de provinciale weg die met veel bochten om het landschap heen is gelegd.

Los van het feit dat de Canadees dus grote afstanden gewoon is af te leggen, doet hij dat altijd in een pick-up met veel motorvermogen. Logisch, de klimmen en dalen zijn er af en toe om een litertje gasoline extra tegenaan te gooien. Dat doen wij met onze tank ook en dat merken we aan de pomp. Elke twee dagen mogen we vijftig dollar aftikken, als we weer een deel van de route hebben afgelegd.

Vandaag komen we dus in Nelson aan en het hotel is niet moeilijk te vinden, het ligt direct aan de grote weg die zich een weg door het stadje heenvecht en pas erna weer breder wordt en sneller mag worden bereden. Wat het ook gemakkelijk maakt, is dat er op de veerboot al een vierkleurenfolder in het rek hing van het hotel, met alle geneugten en nog belangrijker: een routebeschrijving. Was niet echt nodig, want als gezegd, je rijdt er zo tegenaan.

Het Hume Hotel heeft een rijke historie en dat is te merken. Je zou het kunnen omschrijven als oude zooi, zelf houdt men het vast op nostalgisch. Veel hout, een brakke lift, gangen met niveauverschil (verzakking?) en een kamer die eruit ziet alsof men pas vorige week de sleutel ervan heeft teruggevonden, na 25 jaar zoek zijn. Maar groot is de kamer wel! Twee ruime tweepersoonsbedden, een zitje, een kast waarin je kunt verdwalen en uitzicht op het belangrijkste kruispunt van de stad. Ook hier maken verkeerslichten geluid voor de visueel gehandicapten dus het pi-po en rakketakketak is niet van de lucht. Hoorbaar en ook weer net niet.

Nelson wordt omschreven als een stad waar alle hippies van Canada samenkomen om, tsja, wat doen hippies eigenlijk? Wanneer wij door de stad lopen, zien we hier en daar plukjes mensen die inderdaad wel hippieachtig overkomen. Ook de plaatselijke boekhandel heeft een bijpassende boodschap voor het onwettig afnemen van boeken op een bordje gekalkt: ‘Winkeldiefstal getuigt van slechte karma’.

Wat Nelson ons te bieden heeft, buiten druilerig weer en de dreiging van regen, is een prachtig park en een historische tram die ons erlangs voert. Deze nemen we heen en vanaf het eindpunt – toch al gauw tien minuutjes boemelen – gaan we via het park terug. Het is een bankjespark, met weinig bezoekers, een plukje eenden die samenscholen en in gezamenlijkheid overscherende duiven. En overal staan bankjes. En dat heeft een reden, althans, dat is mijn interpretatie.

In Engeland zie je geregeld bankjes staan die ter nagedachtenis van ontvallenen - met een bordje met de naam van die persoon en een toegevoegde regel als ‘In loving memory’ – zijn neergezet. En aangezien Canada zo’n beetje alles uit Europa kopieert, staat hier in Nelson (maar ook elders) het park vol met herdenkingszitjes. Het heeft er alle schijn van dat er meer zitplaats in het park is, dan inwoners in de hele vallei.

We lopen door tot het einde van het park en horen in de verte de tram alweer aankomen. Deze wordt bestuurd door Bill, terwijl achterin Bill de kaartverkoop regelt. Elke rit wisselen ze van positie en zo houden ze het interessant voor beiden. In de zomer rijdt de tram alle dagen, maar nu is het bijna ‘closed for the season’ en is het weekenddienst. Ons handenwuiven doet het minstens tachtig jaar oude wagentje knarsend tot stilstand komen en we mogen mee. Helaas zijn ze bij de halte het opstaphulpje vergeten, maar geen nood: er is een reserve.

De rest van de dag wordt wat gelummeld door ons, spelletje scrabble, bezoekje aan de Japanse tuin (die is overgenomen door de hippies en hasjrokende jeugd) en een bezoekje aan de plaatselijke boekhandel, wat mij een boek oplevert over de Olympische Spelen van 1960 in Rome. De overige winkels zijn gesloten. Dit keer niet vanwege het seizoen, maar omdat het Thanksgiving is. De Canadezen vieren dit op een ander moment dan de Amerikanen (hee, een verschil) en dat is nu, op zondag de negende. Wel is de kookwinkel nog open en we kopen een slacouvert dat is gemaakt van hout en de vorm heeft van twee berenklauwen. Gevalletje humor. Of de klauwen thuis continu in de slasaus zullen drijven vanwege het ontbreken van lengte, zien we dan wel weer.

Maandag is het tweede thanksgivingdag, net als wij Pasen vieren, en alles is nog dicht. Met uitzondering van de supermarkt en de liquerstore. Inkopen voor de volgende etappe, want we verwachten dat we in Naksup tegen dichte deuren aan zullen lopen.

De rit is er een die in veel regen plaatsvindt, veel regen. Ook heel veel regen. Maar de wegen zijn rustig, iedereen zit met familie aan de haard. Wanneer we in ons hotspringresort aankomen, is het even droog. Dit resort is een soort Center Parcs dat tegen de berg aan is geplakt, met een natuurlijk verwarmd zwembad. Er is keuze: 42 graden, 38 graden of 12. De laatste valt sowieso af, er drijven nog net geen ijsblokjes in. Maar eerst naar de hut, een tegen de berg aangeplante houten hok van een paar vierkante meter waar we ons een dag mogen verpozen. De lol zit ‘em natuurlijk in de hotspring en dat snappen we volkomen.

De keukenfaciliteiten, waarvoor we enige inkopen hebben gepleegd, gaan niet verder dan een koelkast, een keukenblad en een koffiezetter. Gelukkig is ons eten ook koud te nuttigen, we zullen wel moeten.

Dan maar in bad. Wanneer we bij de hotspring aankomen, zien we dat er ook een zwembad is, zo eentje waar je meters kunt maken in schoolslag of borstcrawl. Wanneer we daar aankomen, krijgen we van de badmevrouw vijf minuten. Ze is namelijk bezig het bad te sluiten. Niet voor vandaag, maar voor het seizoen. Het is weer eens zover: ‘Closed for the season’.

Gelukkig zijn de hete baden boven nog wel open en dat blijft zo. We nemen eerst de 38 graden en gaan geleidelijk op naar 42. Dat is best een uurtje of wat vol te houden en wordt de volgende ochtend voor vertrek weer naadloos gekopieerd. Het is een raar soort zwemmen in de open lucht. Het regent en je voelt je alsof je op de tram staat te wachten; het water gutst je van het hoofd. Aan de andere kant is het lijf ondergedompeld in warm water alsof je thuis in bad ligt.

Bij vertrek is de regen opgehouden en overgegaan in stortbuien. Maar in de 250 kilometer lange rit naar Kelowna klaart het zienderogen op tot aangenaam, zonnig en een graad of 15. Waren we weer even ontwend, zo’n zonnetje.

Wanneer we bij Vernon de heuvels uitkomen, waarbij de tank slechts enkele keren een tegenligger moest ontwijken, zitten we plots in enorme drukte. Ook dat was weer even geleden, sinds Calgary hadden we alleen nog maar kleine stadjes gezien en soms zelfs dat niet. Nu zitten we in een vallei, op een snelweg die van Kamloops (herinneringen aan de Rocky Mountaineer) naar Kelowna voert. Op de kaart was er niks van te zien, maar in het echt is het een forse stad. Die doorkruisen we op weg naar ons volgende resort: Okanagan Lake Resort.

En bij inchecken blijkt wel weer eens dat het bijna einde seizoen is. Het resort is niet helemaal leeg, maar scheelt niet veel. Bij onze wederom ruime hotelkamer is een zwembad. Maar dat is weer eens gesloten. Samen met nog een andere auto staat de onze treurig vrijwel alleen op de parkeerplaats. Gelukkig is de hottub in het hoofdgebouw nog in werking.

Maar voor hoelang nog?

Berencub in de berm

Zelden zulke smerige koffie gedronken als in de Best Western in Fernie. Dish water, slootwater, drek. Het ontbijt is daardoor en vanwege het feit dat het slechts tot 9 uur wordt geserveerd, een straf.

Wat ook een straf is, is de blik naar buiten. We zien niet alleen regen vallen, maar ook hele dikke plassen op de parkeerplaats, markeerpunten van langdurige regenval, en de blik naar boven verraadt nog veel meer. Na een tankbeurt en de tweedagelijkse gang langs de slijterij voor een paar flessen uitgeperste en gegiste druiven, rijden we de 3 op, op weg naar onze volgende stop: de Hot Springs van Radium, 240 kilometer verderop. Ondanks het slechte weer, rijdt men op de provinciale weg nog steeds hard en een enkeling houdt stug vol geen licht te voeren. Tegemoetkomende vrachtwagens vergasten ons op vele liters water, die we met het heen en weer bewegen van de ruitenwisser terzijde vegen. Regen betekent ook geen uitzicht over de dalen en we worden onthouden van een blik op de bergen. Het skistation van Fernie geeft nog steeds een desolate aanblik, men is in afwachting van kou en dus sneeuw.

Na een kilometer of honderd is het tijd voor een eerste koffiebreak. We besluiten die te houden in Fort Steele, een zogenoemde heritage site, wat je zou mogen vertalen met toeristenval. Het is een combinatie van Orvelte en het openluchtmuseum in Arnhem; leuk, interessant maar zo ontzettend toeristisch. Dat laatste valt vandaag wel mee, het is namelijk nog steeds aan het gieten en het is einde seizoen. Alle prullaria van Fort Steele gaan dus ook met 25 procent korting weg. Alles leuk en aardig, maar de koffie is niet zo slecht en de cake op z’n minst interessant. Ook Bill, die ons serveert, is amusant gezelschap. Hij heeft ruzie met de kat die wij vanwege het slechte weer binnenlieten – het is de dorpskat – en de reden dat Bill de kat probeert buiten te zetten, is dat hij altijd zo lekker ligt te verharen tussen de t-shirts met daarop ‘Fort Steele’. Ook is de piano in de saloon zo vals, dat elk aangeslagen akkoord de vullingen in de mond doet rammelen.

We rijden door over de 93/95, wat een vervolg is op de 3. We gaan zo’n 150 kilometer naar het noorden, in de wetenschap dat we die over twee dagen weer mogen afleggen in zuidelijke richting. Het regent nog steeds en de weg is lang en saai. Op de radio – die we al een aantal dagen hebben afgesteld op vinyl radio op de satelliet – horen we onze host Dan Neer met zijn zalvende stem de zoveelste plaat uit zijn karige verzameling aankondigen. Een selectie van de muziek die we steeds langs horen komen: Creedence Clearwater Revival, Cream, Rolling Stones, The Kinks, The Doors, The Who, Led Zeppelin, Neil Young, Dave Edmunds, Bruce Springsteen, Queen. Al met al een mooie mengeling uit de seventies, maar zo eenzijdig, al zet Dan wel steeds een ander nummer van die bands op. Toch blijven we bij de zender, we wachten op Radar Love, het ultieme nummer om langs dit soort wegen te draaien.

Zo plots als je 150 kilometer door de regen achter de rug kunt hebben, ligt daar ineens Radium Hot Springs, een natuurlijke bron van heet water aan de rand van Kootenay National Park. Dat park rijden we in door een prachtige natuurlijke kloof, steil omhoog. Vanaf nu hebben we geen internet- of telefoonbereik meer en dat gaat wel even duren.

Vanaf de 93 nemen we de afslag Settler’s Road, wat een aangestampt grindpad blijkt te zijn dat het midden houdt tussen verhard en niet. Het is eigenlijk een weg die ze zijn vergeten te asfalteren en ons advies is dat ze dat maar snel moeten doen. De tank laat zich onvermoeibaar over de kiezels een weg kiezen, maar de vrachtwagens die volgeladen met boomstammen volgas langsstampen, laten een naar soort residu achter op onze lak; we waren blauw, maar rijden nu rond in een zandkleurige auto zonder leesbaar nummerbord.

Settler’s Road volgen we bijna 15 kilometer tot we bij een afslag komen die ons het bos inleidt, naar een paar kleine huisjes met een centraal pand, Cross River Cabins geheten. Hier worden we verwelkomd door Marilyn en we zijn de laatste gasten van dit jaar. Zodra wij zaterdagochtend onze biezen gepakt hebben, gaat de tent dicht en gaan zij weer naar Calgary. Closed for the season was nog nooit zo voelbaar. Meer en meer krijgen we het gevoel dat we overal het licht aan het uitdoen zijn.

Wij hebben cabin nummer 2 en de rest staat leeg. Wel is er nog een groepje scholieren die in de tipi’s verderop huizen, maar die gaan weg voordat wij zullen vertrekken.

Cross River Cabins ligt midden in de natuur, heeft geen internet, telefoon of televisie en de cabins worden verwarmd met een houtkachel. Ze bestaan uit een woonkamer die ook slaapkamer is, met een kleine badkamer eraan vast. Prachtig gelegen in een prachtig dal, omgeven door hoge toppen. We zijn nu echt ver van de echte wereld weg en hebben weer een beetje het Knight Inlet Lodge-gevoel, van drie weken geleden (berenkijken). De cabin voelt koud aan en we maken de kachel aan. Gedurende twee dagen zal die niet echt meer uitgaan omdat het volgens de beheerders weliswaar de warmste oktober in jaren is, maar toch echt kil aanvoelt.

We besluiten tot een korte wandeling, waarbij ik in elk geval continu beeralert ben. Het is het seizoen dat de beren zich opmaken voor de winter en ze eten wat ze eten kunnen, al vallen ze in normale omstandigheden nooit mensen aan. Het voelt niet prettig als je onvoorbereid in een onbekende omgeving bent en daarom besluiten we niet van de grote weg (het luxe grindpad) af te wijken. Je weet maar nooit. Op de hoek aangekomen, ligt daar een aangereden hert. Het is dood en dat is een vreselijk triest gezicht, het stemt mij somber. In deze prachtige natuur weet je dat beesten sneven, maar dan toch niet als road kill door een vrachtwagen? Het is nog een jong beestje. We zullen bij terugkeer de beheerder ervan in kennis stellen.

Ongeveer een kwartier naar beneden en een dikke twintig minuten terug wandelen we en we zien niet echt meer andere dieren. De eland staat nog steeds op ons verlanglijstje en dat kunnen we helaas hier ook weer niet afstrepen.

Terug bij de lodge, willen we de beheerder aanspreken, maar we treffen iemand anders. Het is Sequoyah, een native (oorspronkelijke bewoner). Hij is van 1940 en maakt een levendige indruk op ons. Hij wist al dat er een dood hert lag en hij vertelt ons dat hij vanavond het beestje terug zal brengen naar de natuur en een ceremonie zal opdragen. Dat is mooi. Seqouyah is een wonderlijk figuur en helemaal niet van hier, maar afkomstig uit Oklahoma en woont in de zomer in Cross Country, waar hij ceremonies leidt en culturele uitwisselingen organiseert. Een prachtig figuur die hier helemaal tot zijn recht komt. We komen hem nog een paar keer tegen bij maaltijden, die in gezamenlijkheid worden genuttigd, gekookt door een professionele kok. Prima eten, maar wat nog veel belangrijker is, ze weten dat Canadese koffie niet te hachelen is en zij zetten dus echte. Wat fijn om na drie weken weer eens koffie te proeven zoals het is bedoeld. De bananen-appeltaart die erbij wordt geserveerd, doet de rest.

De avond brengen we vuurstokend en lezend door in de cabin. Buiten druilt het en we krijgen dus geen blik op de sterrenhemel die hier intens moet zijn. Helaas, de bewolking ontneemt ons elke blik op boven, hoe vaak we de veranda voor de cabin ook oversteken.

Ook de volgende ochtend worden we tegen achten gewekt door het geluid van regen (naast een toeterende wekker). Dat wordt een dag van overdekt vermaak, lijkt het. Na het ontbijt en een uurtje relaxen, pakken we de tank en gaan we het hele grindpad weer af, op weg naar Radium Hot Springs, waar een zwembad is dat water biedt van 39 graden, dat uit de natuur komt. Het zwembad is ondiep en dat betekent poedelen en niks dan dat. Na een uurtje zijn we verrimpeld en gaan we de koude lucht weer in. Op zoek naar downtown Radium bemerken we dat het geen downtown heeft. Bovendien regent het weer flink en besluiten we weer lekker naar de cabin te gaan. Is maar 30 kilometer rijden, dus waarom niet?

Op weg door het park, zien we een auto langs de weg staan, wat mij doet uitroepen dat dit geen goede manier van parkeren is, tenzij je een beer ziet. Wel, die is er dus. Het is een kleintje, een zogenoemde cub, werpsel van een grote zwarte beer en hij doet zich tegoed aan de aan de kant groeiende bladeren tussen het gras. Als we hem zo zien grazen, doe hij meer denken aan een koe dan aan een beer.

Om ons heen komen auto’s te staan, sommige zelfs min of meer op de snelweg 93. Iedereen wil ‘Blacky’ zien. Eerst staan wij met de auto nog op afstand en sta ik erbuiten, op een meter of 25 van he cubje. Ik verwacht echter dat z’n moeder niet ver van hier is en besluit toch maar in de auto te gaan zitten, ook al omdat we dichterbij willen komen. Als we op twee meter afstand staan, pak ik mijn camera en sla snoeihard toe. Cubje kijkt af en toe op om te zien wat er gaande is, maar echt schuw is hij niet. Ook is het zo dat wanneer hij ons aankijkt, je ziet dat het een wel heel erg fors uitgevallen hond is, qua grootte. Die wil je niet graag aan je broekspijpen hebben knagen.

Na een tijdje gunnen we anderen een blik op het grazende beestje en we rijden weer verder. Ons enthousiasme over onze nieuwe berenspot, de derde keer en de teller staat op drie zwarte en een tiental grizzly’s, is nog steeds even groot. Wanneer we Settler’s Road weer inrijden, zien we hier en daar een hert. Eentje is bijzonder, die leggen we ook weer vast op digitaal celluloid. Dat komt omdat nadat ik ben uitgestapt, en mijn camera richt en hem fotografeer, het hert mij langdurig en ongestoord aankijkt, en ik kijk terug. We staan een minuut lang elkaar intensief aan te kijken tot hij het genoeg vindt en zich omdraait, het bos in. Zo zien we dit het liefst. Weg van de weg, weg van de langsrazende vrachtwagens.

Terug in de lodge is de kachel die we ’s ochtends achterlieten, nog steeds niet gestopt met warmteafgifte. Aangenaam is daarbij het juiste woord, waarbij maar een passende optie kan worden geboden: relaxen. Tot het avondeten, dat stipt zes uur klaarstaat, is het commando rust.

Wanneer we gaan eten, valt op dat er nog maar heel weinig reuring is in Cross River. De kids zijn naar huis, de begeleiders zijn naar huis, Sequoyah is naar Calgary, en we zijn dus alleen met Marilyn en haar dochter aan het eten. Er ontstaat een levendige discussie tussen ons, waarbij Marilyns dochter ons van alles vertelt over haar werk, waar ze woont (15 uur rijden boven Calgary) en vooral ook hoe Canada in elkaar steekt op economisch en sociaal gebied. Ze vertelt ons dat de first nations (oorspronkelijke bewoners) nog steeds fors worden achtergesteld als bevolkingsgroep, zowel cultureel als sociaal. Verder is Canada natuurlijk ontzettend groot en tweetalig, wat de integratie en het canadagevoel ook al niet ontzettend versterkt. Aan de andere kant zijn ze wel heel trots op hun land, wat weer wat tegenstrijdig klinkt als je ziet hoe ver ze uit elkaar staan en wat ze op hun geweten hebben. Ook opvallend is natuurlijk de sterke commonwealthband die ze nog bezitten, met als staatshoofd ER.

De volgende ochtend, het is koud en mistig, is er nog minder animo aan de eettafel; we zijn alleen met onze privekokkin Marilyn. Na weer van die heerlijke koffie en wat zijproducten, is het tijd de vallei te verlaten en onze heil te gaan zoeken in Nelson, zo’n driehonderd kilometer westwaards, verder op weg naar Vancouver. We komen steeds dichterbij.

De route is de eerste 150 kilometer precies hetzelfde als twee dagen eerder, maar dan in de andere richting en op de andere weghelft. De tank is in door de wasstraat geweest en weer enigszins toonbaar. Van binnen is het nog steeds een klein park op de vloer en een achterbank vol troep, maar goed we doen het er maar weer mee. Met vijf tientjes nieuwe benzine wagen we de oversteek naar Nelson. Wat wij wel wisten, maar ons niet realiseerden, is dat er een fikse veeroversteek ons in het verschiet ligt. En omdat alles closed for the season is, is de vaardienst qua capaciteit gehalveerd. Dat betekent dat we ruim een uur moeten wachten op dertig kilometer voor ons einddoel en ook nog eens een dik half uur moeten varen, voordat we de snorrende tank weer kabaal kunnen laten maken in het vooronder. Al met al betekent dit een lange dag in de auto – we startten om halftien en bij aankomst is het halfzes.

Daar trekken we dan wel een uur vanaf omdat we onderweg ergens – zonder dat men ons ervan verwittigde – weer de tijdzone doorheen zijn gevlogen. Onze tank rijdt snel, maar zo snel?

De lange weg terug

Zo’n duizend kilometer scheiden ons van het einddoel in Canada. En dat einddoel mag bekend worden verondersteld, het is Vancouver International Airport. Daar eindigen we volgende week vrijdag onze vierweekse rondreis door British Columbia en Alberta. Maar zover is het nog lang niet.

Van alle geplande onderdelen van onze reis, beren kijken, walvissen spotten, Victoria en Vancouver bezoeken, de Rocky Mountaineer twee dagen bezet houden, football kijken in Calgary en de Hot Springs en Vineyardstour, is die laatste voor zowel ons als onze Nederlandse volgers vrijwel ongemerkt van start gegaan. Dat gebeurde met ons vertrek uit Calgary. Die stad is normaal gesproken het eindpunt van deze bij SNP (http://www.snp.nl/reis/canada/british_columbia_vineyards_en_hot_springs) geboekte reis, voor ons is het ’t begin. Wij rijden dus tegen de richting in. Dat wil zeggen: van de geplande reis. Op de weg houden we ons nog steeds keurig aan de gewenste rijrichting. Zeker ook omdat ze hier op wegen waar we in Nederland 80 mogen, hier 100 mogen, maar vaak 110 rijden. Ook vrachtwagens hebben moeite zich te begrenzen en het moet gezegd, de aanblik van een stalen T-rex die ons wil opeten in de spiegel van onze tank, maakt dat we ons niet altijd even senang voelen op de asfalten afstanden. Of in elk geval wanneer het masculiene deel van het reisgezelschap (schrijver dezes) met het roer in handen zit.

Wanneer we Waterton verlaten, is het dal getooid met fors laaghangende bewolking, die ook nog eens van plan is de bergen over te trekken en dat kan maar op een manier, door water te lozen. Onze laatste excursie is naar een meer ergens 15 kilometer een kloof door en wanneer we daar aankomen, zijn we net op tijd om ons volledig nat te laten regenen aan de rand van een meer, met weer uitzicht op Montana (VS), terwijl een hijskraan van het bekende plaatselijke bedrijf Mammoet (?) bezig is het schuilhuisje van nieuwe beplating te voorzien. Tot zover dus de rust van de natuur en het spektakel van de hooggelegen Canadese meren aan de rand van Amerika. Het aardige nu is dat als je de atlas raadpleegt, er een rechte lijn is die de grens tussen de twee staten markeert, maar dat daar hier in de verre van rechte natuur niks van is terug te zien. Landsgrenzen worden aan bureaus vastgesteld, en niet in het veld, blijkt hieruit.

We verlaten de plaats delict net zo snel als we aankwamen en nemen de dertig kilometer bergweg voor genoegen. Er zijn er in totaal dit jaar meer dan tweehonderd te gaan, dus we kunnen even vooruit.

Vijftig kilometer buiten Waterton, besluiten we tot ontbijt bij de Subway in Pincher Creek. Hier merken we dat de stemming er nog steeds goed inzit, door een grap die wij in elk geval wel leuk vinden. Vooropgesteld, Canada is een groot land en het is dus niet gek om vijf uur te reizen voor een footballwedstrijd of twee uur voor een liter vla, een halfje bruin en een kalkoen.

Goed, dit wetende en onderkennende, zien we een kerel in een Mammoetoverall de Subway binnenkomen (herinner de hijskraan aan het meer bij Waterton). Direct zien wij al voor ons dat hij ‘even’ hiernaartoe is gestuurd voor de lunch. Als hij dan ook nog eens te voet de straat verlaat, is voor ons de hilariteit compleet. Niemand in de Subway snapt onze grap, die dan ook in een taal werd gebezigd die zij mogelijk nog nooit eerder hebben gehoord. Je moest erbij zijn, dat is wel duidelijk.

Ook in Fernie, zo’n 150 kilometer westwaarts, is niet iedereen bekend met de globe. Het meisje bij Boston Pizza – dat via een interne gang vanuit ons hotel bereikbaar is – heeft nog nooit van Holland of The Netherlands gehoord. Amsterdam, ja, dat zegt haar wel iets. Hoe we het doen? Prima. En ja, we willen een pizza om mee te nemen naar onze hotelkamer, de uitvalsbasis van deze twee dagen.

De kamer is ruim, schoon en prima en er staan twee knoeperds van bedden in. Ook staat er een tafel waaraan gescrabbled kan worden. We hebben een bord uit 1955 en dat is wel even andere koek dan wordfeud, anno 2011. De J is bijvoorbeeld zes punten waard en de x, q en y slechts 7. Er worden vele borden achter elkaar volgelegd, waarbij Mariella meestal wint, maar vaak ook met hele rare woorden komt waarvan het bestaan of wordt vermoed of uit de tuin komt.

Fernie. Er is niet veel te doen als het geen zomer of winter is. Dat blijkt uit een volledige lege winkelstraat in het centrum en – pijnlijker – het gesloten zijn van de Island Lake Lodge, onze eigenlijke bestemming. Deze is nu ingeruild voor het al eerder genoemde hotel in de stad. Fernie is een zomerwandelinggebied en wintersportoord. Van beide is nu geen sprake en de lodge is dicht. Voor het seizoen.

Omdat er weinig te doen is, pakken we de tank om wat rond te toeren. We bezoeken wat lange bospaden (als we lang zeggen, bedoelen we lang). En we maken gebruik van het zwembad in het hotel (met heetbad of in het Engels hot tub). Dat is een privezwembad, we hebben namelijk in twee dagen helemaal niemand in het chloor zien liggen spartelen, terwijl het een prima bad is. Het heetbad buiten is zo mogelijk nog leuker, immers, het regent en wij zitten in warm water. Luxe.

Daarmee zijn de afgelopen dagen wel zo’n beetje gecoverd. We gaan morgen weer verder naar de Radium Hot Springs en ons is beloofd dat we in het midden van nergens komen te zitten. Het zal mij dus niks verbazen als we de komende dagen moeilijk via het net bereikbaar zullen zijn. Dus wellicht dat deze blog pas over een aantal dagen kan worden heropgepakt en ook voor het mailen en online scrabblen betekent het mogelijk time out!

Chiuso per ferie

Vluchten kun je het niet noemen, het was een gewoon vertrek deze zondag uit Calgary. Wel eentje zonder enige wroeging. We zullen hier niet snel terugkeren en dat heeft alles te maken met wat de stad kenmerkt, culturele leegte, onplezierige sfeer en vage lui.

Gisteravond nog. Wel een beetje zielig. Een oudere dame, zeg 64, bedient ons aan tafel. Dat gaat allemaal niet zo vlotjes, logisch, mevrouw is aan haar pensioen toe en heeft dat vast verdiend. Het kan ook zijn dat ze al 70 is en dat men is vergeten haar te vertellen dat haar pensioen al is ingegaan. Haar hulpje is een jonge vent van een jaar of 17 die nog niet veel kan en de indruk wekt dit nog lang vol te houden. Hij mag ons geen drank serveren, daarvoor moet de oude vrouw uit haar rookhok worden gehaald. Wanneer we terugkomen van het buffet, zijn onze drankjes verdwenen en is de tafel volkomen opnieuw opgemaakt. Rare zaak die we toch maar even aankaarten, immers, de glazen waren nog bijna vol. De vloermanager ondergaat het zuchtend en verordonneert de dame en de 17-jarige herstel te plegen. Het siert haar dat dit zonder zichtbare schrobbering gebeurt, wij zijn namelijk niet de enige faaltafel in een verder prima hotel. Het kenmerkt voor ons de Calgeriaan: lomp, weird en met een vleugje idiotie.

Zodra we de kolossen van Calgary en de zuidelijk ervan toegevoegde vinexwijk achter ons hebben gelaten, wordt de snelweg plots leeg en smaller. Duidelijk gevalletje terug naar de natuur. Dat doen we dan ook, maar eerst bij een benzinestation ontbijten. Dat hadden we onszelf in het hotel maar bespaard, ervan uitgaande dat de chaos ermee zou worden vergroot. Aan het broodje kon ik in elk geval afmeten dat het ooit in een ver verleden enige mate van versheid had gekend, maar dat daar nu op geen enkele manier nog sprake van was. De koffie was net sterk genoeg om deze naam te dragen, zij het zonder eer. Kortom: we zijn weer lekker bezig, maar de tank is vol en de portemonnee heeft weer driehonderd verse dollars toevertrouwd gekregen, dus gas!

Op naar Waterton Lakes, een gehucht van een paar huizen aan de grens met Montana (USA). Prachtig gelegen meer, aan de voet van vele bergen, een idyllisch dorpje en een prima lodge. Wat wil je nog meer? Juist, eten en drinken. Op onze tocht door het dorpje ging onze gedachte terug naar 2004 in Rome. Hartje zomer, we hebben het over augustus, wat alles ‘Chiuso per ferie’, ofwel gesloten wegens vakantie. Wel, dat is in Waterton ook zo. Het beroemde Prince of Wales Hotel is dicht, de restaurants – op een enkele na – zijn dicht, alles is dicht. Op de gevels prijken de bordjes ‘Closed for the season’, waarbij die bij de Subway nog het meest hilarisch is: re-opens in may 2012. Ik ben blijkbaar net te laat voor een broodje kip, want een mevrouw is hard de toonbank aan het poetsen aan de andere zijde van de potdichte deur. Daar is geen lunch meer te verwachten en dus slaan we die van harte over, het is al halfvier en de komende uren worden doorgebracht met een verkenning van alle dichte winkels en een gesloten hotel op de berg. Zullen we het kraken?

Die avond eten we in het Italiaanse restaurant, de enige mogelijkheid buiten onze eigen lodgeverzameling en een vage snackbar. Prima voer, je kunt eraan proeven dat ze ooit een keer van Italie hebben gehoord. Maar om nu te zeggen dat dit de bereidingswijze is die pasta carbonara nu net dat specifieke meegeeft? Nee, dat niet. Maar leuk geprobeerd en de ober slijt van alles bij ons tegen gereduceerd tarief, het is de laatste avond van opening, tot volgend jaar. Zijn enthousiasme belonen we met een tenner.

De volgende ochtend gaan we naar een prachtig door ijzeroxide roodveroorzaakte kloof waar op elke hoek wordt gewaarschuwd dat beren op dit moment op deze plek bijzonder actief zijn. We besluiten de wandeling kort te houden en we zijn op onze hoede. Op een gegeven moment sta ik op een brug en kijk naar Mariella die achter mij wijst. Dat is meestal een teken dat er een beer is te zien, immers, bij het aanschouwen van een beer moet je heel stil zijn. Ik schrik me rot en draai me om. Zucht. Ze wilde mij twee knabbels (eekhoorns) wijzen en die niet afschrikken. Dat kan ik nog net aan. Deze razendsnelle knagers tonen de toppen van hun kunnen. Wij staan stil op de brug en zij razen voorbij, slaan linksaf en gaan langs de wanden van de rivier als bezetenen heen en weer. Humor-de-luxe om te zien hoe deze pluisjes zich zo snel kunnen bewegen. Wij dalen even af in de rivierbedding om te genieten van stilte en natuur en zien in de verte beide wangzakkigen nog steeds in de weer.

Terug bij de auto wisselen we weer van chauffeur en rijd ik de berg af. Wanneer we bijna op de kruising zijn die terugleidt naar het dorp, zien we twee fietsers naast hun rijwiel staan en ons wenken. We zetten de auto stil en kijken mee. Een beer tegen de heuvel waar we net vanaf kwamen. Niks gezien en plots staat daar zo’n 600 kilo beest. Natuurlijk, in de Knight Inlet Lodge hadden we deze al in veelvoud gezien, maar daar verwachtten we ze. Hier is er eentje werkelijk dicht bij de bewoonde wereld. We blijven ademloos kijken en zien dat hij verdwijnt. Na vijf minuten gaan de fietsers ervandoor, wij blijven kijken.

Plots zit de beer niet meer op de heuvel boven, maar net voor de bosjes voor ons. Nu is hij nog op zo’n vijftig meter afstand en wordt het toch wel spannend. Weliswaar heeft hij geen oog voor ons, maar wij schatten de kans op een collisie niet ondenkbeeldig en gaan vlot naar de auto. Mariella gaat op de passagiersstoel zitten, het dichtste bij Bolke en ik sta achter de auto en maak een telelensfoto. Die is onscherp, maar ik laat het erbij. Toch maar het staal en glas opzoeken van de geborgenheid van de auto. Nog even blijven we kijken, maar we zijn hem kwijt en een tochtje terug op de berg brengt hem niet meer naar boven, maar geeft ons wel meer inzicht in de afstand tussen hem (haar) en ons. Die was best kort te noemen.

De rest van de middag gaan we dan ook maar relaxen en dat betekent voor Mariella in de zon zitten – het is ’s middags meer dan 20 graden - op een schommelbankje en voor mij de schaduwrijke luxe van het balkon, waarbij een boek en een iPhone tot vermaak leiden. Morgen rijden we naar Fernie en gaan we weer een uur terug in de tijd en zal waarschijnlijk alles wel gesloten zijn ‘for the season’. We hebben de lodge al geboekt.

Dure vergissingen en eigenaardige figuren

De ochtend begint met een gevecht met het ontbijt en de naar slootwater neigende koffie. Dat laatste is een gebruik in het westen van Canada dat ze van de Amerikanen hebben afgekeken. Een theelepel koffiestof op een liter water is werkelijk te gruwelijk om in een kopje aan Europeanen voor te zetten. Het weerhoudt de gastvrouwe van de B&B niet dit tocht te doen. Ook roerbakt ze wat eieren stuk en legt ze een dikke klont ham een tijdje in het borrelend vet. Schijnt ontbijt te zijn, maar zou ook heel goed basismateriaal voor het verhogen van je oprijlaan kunnen zijn.

Dan maar snel vertrokken naar waar we hier voor zijn, de dino’s. Bij het oprijden van de parkeerplaats glimlacht een metershoge uitgestorven hagedis van de soort waar ze in Jurassic Parc zo bang voor waren ons aan: ‘Kom toch vooral binnen, dit is nog maar het begin.’ En inderdaad, wanneer we na ruim twee uur weer buiten in de kolkende hitte van de Badlands staan, zijn we drie T-rexen en vele andere saurusssen waarvan het reproduceren van de exacte onderverdeling in soort- of specifieke typenaam even niet lukt, maar het loopt in de honderd; de ene nog indrukwekkender dan de andere. Het is dan ook de eerste keer dat we een dergelijk museum bezoeken en ons mogen laven aan de paleontologie. Even wanen we ons 75 miljoen jaar terug, toen het waar wij nu staan bosrijk en megahagedisrijk was, waar nu droogte en leegte qua fauna ons deel is. Rekenen we de kleine knabbel die we onder de parkeerauto’s nerveus heen en weer zien scharrelen op zoek naar een eikeltje, een nootje of een kruimel koek niet mee. Hopelijk parkeert men hier prudent uit.

Drumheller en de Badlands waen voor ons werkelijk indrukwekkend en de driehonderd omgereden kilometers, de straf van koffie, ontbijt en een verrassend magere keuze in restaurants in het dorpje Drumheller meer dan waard. En het gekke is dat als we de kloof verlaten hebben en men ons weer graan, graan en graan voorschotelt, de kloof en de daarin behorende ruigheid direct weer weg zijn, ingewisseld voor vierkant gelegen wegen asfalt met weinig auto’s en hier en daar een boerderij.

Dat gaat zo’n 80 kilometer voort, met hier en daar een haakse bocht en soms een deukje in het landschap, tot we de werkelijkheid van interstedelijk verkeer weer treffen: de 2, de verkeersader van Edmonton naar Calgary van welke twee de laatste ons volgende reisdoel is. Een verhaal apart.

Redelijk eenvoudig, doch door gruwelijk druk verkeer ons manoeuvrerend, bereiken we het hotel; Blackfoot Inn. Prima hotel, staalblauw zwembadje in het vooronder, heetbadje erbij, ruime kamers, veel bedruimte, kortom: prima-de-luxe. De ligging is echter een drama en dat drama gaat zich in twee dagen ontvouwen. Het ligt namelijk aan de rand van de stad en omdat wij op zeshoog bivakkeren, kunnen we het centrum van Calgary goed zien. Na een zwemtochtje van Mariella in het olympische water, vertrekken we naar de stad. De receptie handgebaarde ons een bepaalde richting op te gaan met de bus en vervolgens ergens op de metro te stappen. Globetrotters als we zijn, trekken we er gewoon op uit en pakken we bus 72, een cirkellijn (mooi tegenstrijdig woord). Al voor het kruispunt staan we langdurig stil in een stadsinfarct. Het is vrijdagmiddag tegen vieren en het kruispunt staat volkomen vast. Dat duurt lang. Zeer lang en geeft te denken. Immers, op de snelweg was het ook al zo druk. Waarom wil iedereen in deze verzameling beton in de godvergeten droogte wonen in het midden van nergens?

Na een aantal haltes en een plezierig ritje in een volle bus met 29 graden op de celsiusmeter, staan we dan bij de metro. Redelijk soepel weet die ons in het centrum te brengen, met maar een zwak punt, elke keer dat we denken dat de metro in de grond zakt, wat gebruikelijk is als het centrum wordt gehaald, stijgt het rijtuig direct weer op. Op straatniveau doorkruisen we het volledige centrum van Calgary dat een verzameling beton, hoogbouw en onaffe wegprojecten is. Als Vancouver – om welke reden dan ook – de meest leefbare stad op aarde is, staan wij nu in de gruwelijkste. Het is een combinatie van alles wat mis is. Werkelijk alles is lelijk, onaf, misplaatst en nogmaals lelijk. De hoofdstraat bijvoorbeeld is bezaaid met lompe metrohaltes, neergeplempt voor om het even welk gebouw. Elke doorkijk is een teleurstelling, elke omhoogkijk een tegenvaller. We zien massa’s eigenaardige mensen en ze stralen een treurige lelijkheid uit. We zijn hier na vijf minuten niet alleen uitgekeken, maar ook geschokt over zoveel treurnis. Dat kan een mens niet aan! We bestellen op een terras een biertje bij een tent waar het personeel op uiterlijk is geselecteerd en slechts daarop. Een paar keer wordt een aantal schotels eten door boezemige serveersters aangeboden aan allerlei mensen, net zolang tot de tafel waar het terecht moet komen, wordt bereikt. Ook een manier. Zo zien wij een toch wel joekelige en fors bbq-ruikende hamburger helaas uiteindelijk landen bij de tafel naast de tafel naast ons. Ons wordt een aantal keer gevraagd hoe we het doen en of we oké zijn. We zijn het, met onze forse vrijdagmiddagpilsen.

Bij afrekenen vragen we of er ergens in betoncity buiten kantoren en warenhuizen ook nog leuke restaurantjes zijn, bij voorkeur Italiaanse. Dat is mijn ingeving, voor de betere pastabeleving. Een aantal serveersters verzamelt zich en probeert met handwijzen ons alle richtingen op te sturen, met tentnamen en ideeën die echter onderling ook weer direct worden tegengesproken. Net op het moment dat wij onze neiging tot wurgen echt niet langer kunnen uitstellen, helpt een klant het blonde serveerspul uit de brand en stuurt ons een goede richting op. Een hele goede blijkt later.

Want niet de lawaaitoko waarheen hij ons stuurde, maar de enorm Frans aandoende bistro aan de overkant (Piqniq) biedt uitkomst. Niet eerder aten we in Canada zo lekker en niet eerder namen we derhalve voor-, hoofd- en nagerecht, terzijde gestaan door diverse soorten wijn, port en dergelijke. Slechts 150 dollar (is 100 euro) later, wat echt geen geld is voor zulk voer, nemen we de trein/tram/metro terug. Het is de enige keer dat we Calgary prijzen, wie ooit in de buurt is, moet Piqniq proberen. Het zit in de zoveelste straat, bijna op de hoek met de zoveelste avenue.

De terugtocht op stalen wielen verloopt voorspoedig, het overstappen op de cirkellijn vergt iets meer. Het is zo dat bus 72 de ene kant opgaat en als we naar de Blackfoot Inn willen, moeten we 73 hebben, de cirkellijn de andere kant op. Logisch. Leuk wachten ook op een busstation dat door de plaatselijke intelligentsia wordt gebruikt als hangplek. Men deelt samen een hersencel, zo lijkt het.

Buschauffeur 73 (Bill) is bijzonder aardig, via de spiegel vraagt hij hoe we het doen en of we oké zijn en of we al in Banff zijn geweest en op Sulphur Mountain en op de Columbian Icefields en voor hij meer kan vragen, gooit hij de bus langs de kant om ons exact halverwege twee haltes af te zetten, tien stappen voor het hotel. Aardige geste van Bill, dit vervroegt ons slaapmanagementprogramma aanzienlijk.

Zaterdag is het oktober en slapen we uit. Tien uur halen we! Voor thuis een bijzonder magere opbrengst, maar hier voldoet het. Vandaag een aardig lege agenda. Het enige wat we van plan zijn, is het bijwonen van een Canadian Footballwedstrijd tussen de Calgary Stampeders en de Saskatchewan Roughriders. En dat is maar goed ook. Het houdt ons namelijk de hele dag bezig.

Allereerst is daar die leuke bus 72 die op vrijdag af en aan reed op de halte en bijna met zichzelf een file kon verzorgen. Wel, op zaterdag staan die dus keurig in de remise en sturen ze er eentje op pad om de haltes schoon te vegen. Na 30 minuten worden we opgepikt en dat is iets dat moet worden onthouden, de interval is fors.

Toch zitten we goed, op de metrohalte aangekomen ziet het rood en groen van supporters van beide kampen. Rood zijn de Stampeders en Groen de Riders. Dit doet ons twee dingen concluderen, we zijn goed op weg en op tijd. Calgary is namelijk een stad met niet alleen twee universiteiten, maar ook een hele kudde stadions als overblijfsel van de Olympische Spelen van ’88. En voor zo’n wedstrijd kun je zomaar ineens voor het verkeerde stadion staan. ‘Hup Calgary’ zou dan potsierlijk kunnen overkomen.

Neen, we zitten goed. En oh wonder, de halte die we moeten hebben, heet Banff Station. Zo kom je er nooit vanaf. In de stroom rood en groen mee, gaan we naar het stadion. Wat nog vermeld moet, is dat het gisteren dus 29 was, qua graden en vandaag 10 als we mazzel hebben. Koude wind striemt doorheen het stadion. Guur is een passend woord, dat zomaar ineens passend is.

Mariella neemt een Vuvuzela aan en we slaan aan het oefenen. Deze is rood, het enige merkteken dat we voor een bepaalde ploeg zouden kunnen zijn. We komen echter te zitten bij de groenen, al zit men behoorlijk door elkaar. Van naijver is dan ook alleen maar in grapjes en woorden sprake. Men is sportief in de juiste zin van het woord.

Ik raak in gesprek met een mevrouw die mij terzijde zit en vraagt hoe ik het doe. Mijn antwoord is dat het goed gaat. Op haar vraag voor wie ik ben, blijf ik vanwege het feit dat ik nauwelijks weet wie er tegenover elkaar staan, het antwoord zo schuldig dat ik niet alleen van neutraliteit, maar ook Zwitser zijn wordt beschuldigd. Mijn antwoord dat ze er slechts een beetje naast zit, doet Europa als afstandmeter verschrompelen. Zij heeft vijf uur gereden voor deze wedstrijd en mag er ook weer vijf terug en dan komt ze slechts uit de provincie van hiernaast (we zijn in Alberta), waar alle groenen vandaan komen. Sommigen hebben zelfs meloenen op hun hoofd en op mijn vraag of dat iets symboliseert aangaande de groei van deze overbodige vrucht, is het antwoord van niet. Veel te koud. Neen, het is alleen vanwege de kleur omarmd als voorwerp.

Saskatchewan en de bijbehorende supporters hadden zich de rit kunnen besparen, ze worden met 40-3 van het gras geveegd. Inmaken. Gehakt. We Vuvuzelaen ons rot, maar de stand verandert niet meer. Door kou bevangen en door het eindsignaal geëntameerd, verlaten we de arena om met de stroom mee weer naar de metro te voetstappen. Gedwee volgen we groen en rood.

Soepeltjes geraken we op Chinook, de halte waar we op bus 73 moeten stappen. Het is koud en we voelen ons koud en willen naar het warme hotel. De kou doet ons een simpele keuze maken, we stappen in de gereedstaande bus 72 en denken dat het rondje dat de cirkellijn zal weten te maken niet heel lang is, en dan zien we ook nog wat van de buurt als we uiteindelijk ons hotel na hopelijk een minuut of 20 bereiken. Beter dat, dan 10, 20 minuten in de kou op 73 wachten. We misrekenen ons niet enigszins, we misrekenen ons fors. Wie de kaart van de route bekijkt, iets wat we niet van tevoren hebben gedaan, zal zien waarom (http://www.calgarytransit.com/route_maps/rte072.html). De cirkellijn doet wat hij belooft. We beginnen dus op Chinook (onderin) en hoeven maar twee hoekjes mee (een ritje van 10 minuten). Bus 72 speert er echter vandoor en rijdt de ene na de andere buitenwijk in voordat hij de snelweg kiest. Alles weg uit de richting waarheen we willen en moeten – ons hotel.

Onderweg stappen de raarste figuren in, die onmogelijk te beschrijven zijn. Behalve dan de filmfan die zich in iets raars heeft gekleed om zijn fanzijn te onderstrepen. Hij vertelt er alles over aan een buspassagier die zo aardig was om voor zijn compagnon op te staan. Als ik het overigens over hem en zijn heb, is dat mijn interpretatie. Mariella gaat er namelijk nog steeds vanuit dat het een haar betreft. Deze androgyne uitstraling doet ons vermoeden dat we in een ander universum zijn aangeland. En dat klopt. Universiteit nummer 1 is volledig uitgekamd voor passagiers, universiteit 2 volgt spoedig. Die laatste is interessant, want wat doemt daar na 45 minuten in de bus zo parmantig op? Het is het stadion dat we anderhalf uur eerder hadden verlaten. Lekker is dat; we zijn terug op het vertrekpunt. En nog erger, we rijden verder en verder.

Plots houdt de bus halt bij een metrostation. De motor gaat uit en enkele passagiers gaan buiten staan roken. Dat gaat duren! We houden het voor gezien en besluiten niet af te wachten welke planeten we nu nog gaan bezoeken, maar vluchten naar de metro. Die staat binnen vijf minuten voor onze neus en een halte later zijn we weer bij het stadion waar we de hele middag kou hadden geleden.

Onderweg stappen er ook nu weer diverse weirdo’s binnen en in de wagen achter ons breekt een knokpartij uit. Gelukkig onderbreekt dat onze reis niet, het valt allemaal mee en na tien minuten staan we weer op Chinook. Later zal Mariella op internet zien dat we met bus 72 slechts eenderde van de totale afstand hebben afgelegd, wat betekent dat de cirkel die de bus beschrijft tegen de drie uur haltevegen betekent.

We nemen plaats in 73 en laten ons niet meer gek maken. Ook deze chauffeur is zo aardig ons voor het hotel af te zetten en zelden waren we zo blij om zo’n akelig gebouw binnen te treden. Dit was het einde van Calgary, van ons verblijf in de stad en morgen nemen we de tank naar Waterton, dik 200 kilometer zuidelijker.

Nu het twaalf uur is, laad ik dit verhaal nog op, maar photoshop ik geen foto’s meer om onze verhalen te ondersteunen. Vaak vergt!

Van de kou naar de woestijn

Wanneer we ’s morgens de gordijnen terzijde schuiven, geven de ruiten blijk van koude. Stevige koude. En omdat we gewoon zijn met het raam open te slapen, merken we die kou ook binnen. Het is in vrij korte tijd echt stevig herfst geworden. Gisteren en eergisteren hadden we al sneeuw, vandaag alleen ijzige wind. Deze snijdt hard omdat de wind van direct over de gletsjers ons in het gezicht wordt geblazen met een flink aantal beauforts.

Deze dag staat in het teken van het afronden van wat zaken, Banffiaanse bezienswaardigheden die we nog moeten afstrepen, te beginnen met de Hoodoos op Tunnel Mountain. De afslag hier direct naartoe ligt vrijwel aan onze voordeur, dus het is raar dat we deze route niet al eens hebben gereden om Banff te bereiken.

Na een flinke klim zien we een bus (ja, met) en wat losse RV’s en auto’s staan, wat ons het signaal geeft dat we bij een/de bezienswaardigheid zijn. Aangezien deze berg er maar een heeft, moeten het de hoodoos zijn. Voor wie niet weet wat het zijn, het betreft hier een natuurverschijnsel dat vele duizenden jaren schuren vergt. Erosie heeft rotsen afgesleten en afgeslepen, maar soms staat er nog een pilaar, met erop een losse steen. Die pilaar is van redelijk zacht materiaal, zandsteen, en de erop liggende tegel beschermt de pilaar min of meer van verder afslijten van bovenaf. Wonderlijke dingen, nutteloos, maar wel aardig om te zien. In Alberta schijnen meer spectaculaire te staan, die we morgen te zien zullen krijgen.

Nadat we Tunnel Mountain zijn afgedaald langsweg de andere zijde, komen we bij het Banff Springs Hotel (http://www.fairmont.com/banffsprings), waar we voor 18 dollar een tweetal espresso’s genieten. Wees niet bang, we hebben niet een van de paar honderd kamers gehuurd. Het geld gaat snel, maar ook niet zo snel.

Nadien is het kijken bij de waterval en wat rondrijden langs de sjiekste golfbaan die wij ooit hebben gezien. Dat is wat anders dan putten langs de A2. Vervolgens snoepen we nog wat uitzicht bij Vermillion Lake en Lake Minnewanka, wat het startsein is van wat de enige middagdut tot op heden markeert. Na vier dagen National Park is de koek op en alles bekeken wat moet bekeken, dus exit. Bijtijds worden we wakker om in het stadje nog een forse steak te laten grillen en naar binnen te schuiven. Einde Banff wordt ons door een taxi aangeboden, die ons thuis parkeert en onderweg vertelt dat hij wel eens op de Zense Sjans is geweest. Nu spreekt iedereen Gouda uit als Goeda, dus we snappen direct dat hij een keer de Hollandse folklore op de Zaansche Schans heeft mogen smaken. Waarom gaat nou nooit eens iemand naar het keurige Den Haag?

Na vier dagen slapen in deze lodge, de langste aaneengesloten periode, is het tijd op te breken op de vroege ochtend van de 29e. We gaan de ‘Zwitserse’ bergen en het dito stadje verruilen voor de uitgestrekte graanvelden van Alberta en de woestenij van de Badlands; een tocht van een dikke 300 kilometer met de tank.

Langzaam zien we het ruige overgaan in glooien en de meren en toppen veranderen in graan, graan, graan. Ook worden we onderweg gewaarschuwd voor wandelaars op de snelweg (een aantal keer), dus of we even voorzichtig willen zijn als we met 110 op de cruise control tweevoeters spotten. Er gebeuren wel gekkere dingen op de weg, zo staat er een vrachtwagen met panne net achter een deuk en het was maar goed dat ik al in de binnenste baan zat voorgesorteerd, anders had het rubber gekost. Nu omzeilde ik deze pechjakkeraar nog juist. Uiteraard klinkt het spannender dan het is, op een volledig lege snelweg.

Dat wordt anders wanneer we de grote stad intuffen: Calgary. Schijnt iets van een miljoen inwoners te hebben en voor mijn gevoel staan ze voor, achter, links en rechts van me op highway nummer 1. Zoveel wegen heeft Alberta niet, want de andere keuze is 2 en die kruisen we weldra. Zodra het centrum van de stad niet meer voor, maar achter ons ligt, draaien wij de radio een tandje harder (ze draaien alleen maar Americana, Rythm ’n Blues en Soul uit de sixties en seventies) en dat houdt ons wakker op wat komen gaat: kilometers en kilometers niks, doorsneden met kaarsrechte wegen. Wanneer je eens een keer een bocht moet maken, is het schrikken, een bocht? Hier? Dat kan helemaal niet! Wanneer er dan ook juist een tegenligger aankomt met extrabrede lading, is het handjes aan het stuur en voetjes op de pedalen.

Na uren met 100 door de prairie te zijn gereden en toch wel een auto of 10 te hebben gezien, doemt daar ineens een kloof op van een paar kilometer breed en onnoemelijk lang. Hier, midden in nergens ligt ineens een ferme scheur in de aardkorst die je en hier niet verwacht, maar die ook nog eens vrijwel onzichtbaar is. Plots daalt de snelweg een meter of 80 naar beneden en sta je in een kloof met stad: Drumheller, de dinosaurussenhoofdstad van de wereld. Nergens schijnen er zoveel te zijn gevonden als hier en dat verbaast niks. Wanneer we goed kijken naar de bulten aan de rand van de kloof, zien we aardlaag op aardlaag (zwart is kolen) en een prachtig uitgesneden landschap. Ooit waren we in Þingvellir op IJsland en daar liepen we ook in zo’n kloof, ware het niet dat die slechts 15 tot 20 miljoen jaar oud was. Waar we hier zijn, is het zo oud, dat het in elk geval ondergrond heeft mogen bieden aan dino’s. In een woord spectaculair, dat zijn de badlands. Ruig, woestijnachtig en voor hier verbazend klein. Immers, buiten de kloof, is het weer allemaal graan, graan, graan.

Na alle hotels en huisjes, zijn we nu wel eens toe aan een Bed & Breakfast. Het is ons weer gelukt er eentje uit de catalogus te plukken die werkelijk te smakeloos voor woorden is. Ok, er zijn mensen die het mooi vinden, maar bij rondleiden vallen we van de ene verbazing in de andere. Wanneer we de sjiekste kamer te zien krijgen, wijzen we die dan ook alleen maar af op het wanstaltige gedrocht dat in het midden van de kamer staat en dat de mevrouw trots presenteert als het bed. Tuurlijk, we missen hiermee wel de twaalfpersoons badkuip en het zitje met de vide. Ok, we moeten nu een plee delen met een werkstudent. Kan ons het schelen, morgen zitten we weer prima-de-luxe in Calgary.

Na inchecken en bekomen van schrik, rijden we de hoodootrail naar het zuiden en de Horse Thief’s Canyon naar het noorden. Die naar het zuiden is al prachtig ruraal, alsof we door IJsland rijden, of Noorwegen. Alleen de hoodoos vallen een beetje tegen. In het boek werden ze gepresenteerd als twintig meter hoge zuilen, maar in het echt blijken ze de twee-en-halve meter – inclusief dekschaal – niet te overtreffen. Gevalletje verkeerd ingeschat door ons? Nee, bij herkijken van het boek lijken ze nog steeds twintig meter.

Dan maar naar het noorden. Daar aangekomen, vallen onze smoelen open van verbazing. Vanaf de hoogte zien we iets wat op foto’s nooit zo mooi zal overkomen als in het echt. Mocht morgen het museum tegenvallen (vast niet, met veertig dinoskeletten), dan hebben we deze paar honderd kilometer in elk geval niet voor niks gereden. Het overstijgd voor mij in elk geval de blik op Lake Louise of de andere blauwe meren en doe daar dan de rotsen maar gratis bij.

Om ons weer wat te kalmeren, spelen we een pot scrabble. Mariella legde IJscos (sic) en SF voor 84 punten. Ik pak mijn iPhone er maar weer eens bij. Daar win ik nog wel eens.