we-gaan-op-berenjacht.reismee.nl

Berencub in de berm

Zelden zulke smerige koffie gedronken als in de Best Western in Fernie. Dish water, slootwater, drek. Het ontbijt is daardoor en vanwege het feit dat het slechts tot 9 uur wordt geserveerd, een straf.

Wat ook een straf is, is de blik naar buiten. We zien niet alleen regen vallen, maar ook hele dikke plassen op de parkeerplaats, markeerpunten van langdurige regenval, en de blik naar boven verraadt nog veel meer. Na een tankbeurt en de tweedagelijkse gang langs de slijterij voor een paar flessen uitgeperste en gegiste druiven, rijden we de 3 op, op weg naar onze volgende stop: de Hot Springs van Radium, 240 kilometer verderop. Ondanks het slechte weer, rijdt men op de provinciale weg nog steeds hard en een enkeling houdt stug vol geen licht te voeren. Tegemoetkomende vrachtwagens vergasten ons op vele liters water, die we met het heen en weer bewegen van de ruitenwisser terzijde vegen. Regen betekent ook geen uitzicht over de dalen en we worden onthouden van een blik op de bergen. Het skistation van Fernie geeft nog steeds een desolate aanblik, men is in afwachting van kou en dus sneeuw.

Na een kilometer of honderd is het tijd voor een eerste koffiebreak. We besluiten die te houden in Fort Steele, een zogenoemde heritage site, wat je zou mogen vertalen met toeristenval. Het is een combinatie van Orvelte en het openluchtmuseum in Arnhem; leuk, interessant maar zo ontzettend toeristisch. Dat laatste valt vandaag wel mee, het is namelijk nog steeds aan het gieten en het is einde seizoen. Alle prullaria van Fort Steele gaan dus ook met 25 procent korting weg. Alles leuk en aardig, maar de koffie is niet zo slecht en de cake op z’n minst interessant. Ook Bill, die ons serveert, is amusant gezelschap. Hij heeft ruzie met de kat die wij vanwege het slechte weer binnenlieten – het is de dorpskat – en de reden dat Bill de kat probeert buiten te zetten, is dat hij altijd zo lekker ligt te verharen tussen de t-shirts met daarop ‘Fort Steele’. Ook is de piano in de saloon zo vals, dat elk aangeslagen akkoord de vullingen in de mond doet rammelen.

We rijden door over de 93/95, wat een vervolg is op de 3. We gaan zo’n 150 kilometer naar het noorden, in de wetenschap dat we die over twee dagen weer mogen afleggen in zuidelijke richting. Het regent nog steeds en de weg is lang en saai. Op de radio – die we al een aantal dagen hebben afgesteld op vinyl radio op de satelliet – horen we onze host Dan Neer met zijn zalvende stem de zoveelste plaat uit zijn karige verzameling aankondigen. Een selectie van de muziek die we steeds langs horen komen: Creedence Clearwater Revival, Cream, Rolling Stones, The Kinks, The Doors, The Who, Led Zeppelin, Neil Young, Dave Edmunds, Bruce Springsteen, Queen. Al met al een mooie mengeling uit de seventies, maar zo eenzijdig, al zet Dan wel steeds een ander nummer van die bands op. Toch blijven we bij de zender, we wachten op Radar Love, het ultieme nummer om langs dit soort wegen te draaien.

Zo plots als je 150 kilometer door de regen achter de rug kunt hebben, ligt daar ineens Radium Hot Springs, een natuurlijke bron van heet water aan de rand van Kootenay National Park. Dat park rijden we in door een prachtige natuurlijke kloof, steil omhoog. Vanaf nu hebben we geen internet- of telefoonbereik meer en dat gaat wel even duren.

Vanaf de 93 nemen we de afslag Settler’s Road, wat een aangestampt grindpad blijkt te zijn dat het midden houdt tussen verhard en niet. Het is eigenlijk een weg die ze zijn vergeten te asfalteren en ons advies is dat ze dat maar snel moeten doen. De tank laat zich onvermoeibaar over de kiezels een weg kiezen, maar de vrachtwagens die volgeladen met boomstammen volgas langsstampen, laten een naar soort residu achter op onze lak; we waren blauw, maar rijden nu rond in een zandkleurige auto zonder leesbaar nummerbord.

Settler’s Road volgen we bijna 15 kilometer tot we bij een afslag komen die ons het bos inleidt, naar een paar kleine huisjes met een centraal pand, Cross River Cabins geheten. Hier worden we verwelkomd door Marilyn en we zijn de laatste gasten van dit jaar. Zodra wij zaterdagochtend onze biezen gepakt hebben, gaat de tent dicht en gaan zij weer naar Calgary. Closed for the season was nog nooit zo voelbaar. Meer en meer krijgen we het gevoel dat we overal het licht aan het uitdoen zijn.

Wij hebben cabin nummer 2 en de rest staat leeg. Wel is er nog een groepje scholieren die in de tipi’s verderop huizen, maar die gaan weg voordat wij zullen vertrekken.

Cross River Cabins ligt midden in de natuur, heeft geen internet, telefoon of televisie en de cabins worden verwarmd met een houtkachel. Ze bestaan uit een woonkamer die ook slaapkamer is, met een kleine badkamer eraan vast. Prachtig gelegen in een prachtig dal, omgeven door hoge toppen. We zijn nu echt ver van de echte wereld weg en hebben weer een beetje het Knight Inlet Lodge-gevoel, van drie weken geleden (berenkijken). De cabin voelt koud aan en we maken de kachel aan. Gedurende twee dagen zal die niet echt meer uitgaan omdat het volgens de beheerders weliswaar de warmste oktober in jaren is, maar toch echt kil aanvoelt.

We besluiten tot een korte wandeling, waarbij ik in elk geval continu beeralert ben. Het is het seizoen dat de beren zich opmaken voor de winter en ze eten wat ze eten kunnen, al vallen ze in normale omstandigheden nooit mensen aan. Het voelt niet prettig als je onvoorbereid in een onbekende omgeving bent en daarom besluiten we niet van de grote weg (het luxe grindpad) af te wijken. Je weet maar nooit. Op de hoek aangekomen, ligt daar een aangereden hert. Het is dood en dat is een vreselijk triest gezicht, het stemt mij somber. In deze prachtige natuur weet je dat beesten sneven, maar dan toch niet als road kill door een vrachtwagen? Het is nog een jong beestje. We zullen bij terugkeer de beheerder ervan in kennis stellen.

Ongeveer een kwartier naar beneden en een dikke twintig minuten terug wandelen we en we zien niet echt meer andere dieren. De eland staat nog steeds op ons verlanglijstje en dat kunnen we helaas hier ook weer niet afstrepen.

Terug bij de lodge, willen we de beheerder aanspreken, maar we treffen iemand anders. Het is Sequoyah, een native (oorspronkelijke bewoner). Hij is van 1940 en maakt een levendige indruk op ons. Hij wist al dat er een dood hert lag en hij vertelt ons dat hij vanavond het beestje terug zal brengen naar de natuur en een ceremonie zal opdragen. Dat is mooi. Seqouyah is een wonderlijk figuur en helemaal niet van hier, maar afkomstig uit Oklahoma en woont in de zomer in Cross Country, waar hij ceremonies leidt en culturele uitwisselingen organiseert. Een prachtig figuur die hier helemaal tot zijn recht komt. We komen hem nog een paar keer tegen bij maaltijden, die in gezamenlijkheid worden genuttigd, gekookt door een professionele kok. Prima eten, maar wat nog veel belangrijker is, ze weten dat Canadese koffie niet te hachelen is en zij zetten dus echte. Wat fijn om na drie weken weer eens koffie te proeven zoals het is bedoeld. De bananen-appeltaart die erbij wordt geserveerd, doet de rest.

De avond brengen we vuurstokend en lezend door in de cabin. Buiten druilt het en we krijgen dus geen blik op de sterrenhemel die hier intens moet zijn. Helaas, de bewolking ontneemt ons elke blik op boven, hoe vaak we de veranda voor de cabin ook oversteken.

Ook de volgende ochtend worden we tegen achten gewekt door het geluid van regen (naast een toeterende wekker). Dat wordt een dag van overdekt vermaak, lijkt het. Na het ontbijt en een uurtje relaxen, pakken we de tank en gaan we het hele grindpad weer af, op weg naar Radium Hot Springs, waar een zwembad is dat water biedt van 39 graden, dat uit de natuur komt. Het zwembad is ondiep en dat betekent poedelen en niks dan dat. Na een uurtje zijn we verrimpeld en gaan we de koude lucht weer in. Op zoek naar downtown Radium bemerken we dat het geen downtown heeft. Bovendien regent het weer flink en besluiten we weer lekker naar de cabin te gaan. Is maar 30 kilometer rijden, dus waarom niet?

Op weg door het park, zien we een auto langs de weg staan, wat mij doet uitroepen dat dit geen goede manier van parkeren is, tenzij je een beer ziet. Wel, die is er dus. Het is een kleintje, een zogenoemde cub, werpsel van een grote zwarte beer en hij doet zich tegoed aan de aan de kant groeiende bladeren tussen het gras. Als we hem zo zien grazen, doe hij meer denken aan een koe dan aan een beer.

Om ons heen komen auto’s te staan, sommige zelfs min of meer op de snelweg 93. Iedereen wil ‘Blacky’ zien. Eerst staan wij met de auto nog op afstand en sta ik erbuiten, op een meter of 25 van he cubje. Ik verwacht echter dat z’n moeder niet ver van hier is en besluit toch maar in de auto te gaan zitten, ook al omdat we dichterbij willen komen. Als we op twee meter afstand staan, pak ik mijn camera en sla snoeihard toe. Cubje kijkt af en toe op om te zien wat er gaande is, maar echt schuw is hij niet. Ook is het zo dat wanneer hij ons aankijkt, je ziet dat het een wel heel erg fors uitgevallen hond is, qua grootte. Die wil je niet graag aan je broekspijpen hebben knagen.

Na een tijdje gunnen we anderen een blik op het grazende beestje en we rijden weer verder. Ons enthousiasme over onze nieuwe berenspot, de derde keer en de teller staat op drie zwarte en een tiental grizzly’s, is nog steeds even groot. Wanneer we Settler’s Road weer inrijden, zien we hier en daar een hert. Eentje is bijzonder, die leggen we ook weer vast op digitaal celluloid. Dat komt omdat nadat ik ben uitgestapt, en mijn camera richt en hem fotografeer, het hert mij langdurig en ongestoord aankijkt, en ik kijk terug. We staan een minuut lang elkaar intensief aan te kijken tot hij het genoeg vindt en zich omdraait, het bos in. Zo zien we dit het liefst. Weg van de weg, weg van de langsrazende vrachtwagens.

Terug in de lodge is de kachel die we ’s ochtends achterlieten, nog steeds niet gestopt met warmteafgifte. Aangenaam is daarbij het juiste woord, waarbij maar een passende optie kan worden geboden: relaxen. Tot het avondeten, dat stipt zes uur klaarstaat, is het commando rust.

Wanneer we gaan eten, valt op dat er nog maar heel weinig reuring is in Cross River. De kids zijn naar huis, de begeleiders zijn naar huis, Sequoyah is naar Calgary, en we zijn dus alleen met Marilyn en haar dochter aan het eten. Er ontstaat een levendige discussie tussen ons, waarbij Marilyns dochter ons van alles vertelt over haar werk, waar ze woont (15 uur rijden boven Calgary) en vooral ook hoe Canada in elkaar steekt op economisch en sociaal gebied. Ze vertelt ons dat de first nations (oorspronkelijke bewoners) nog steeds fors worden achtergesteld als bevolkingsgroep, zowel cultureel als sociaal. Verder is Canada natuurlijk ontzettend groot en tweetalig, wat de integratie en het canadagevoel ook al niet ontzettend versterkt. Aan de andere kant zijn ze wel heel trots op hun land, wat weer wat tegenstrijdig klinkt als je ziet hoe ver ze uit elkaar staan en wat ze op hun geweten hebben. Ook opvallend is natuurlijk de sterke commonwealthband die ze nog bezitten, met als staatshoofd ER.

De volgende ochtend, het is koud en mistig, is er nog minder animo aan de eettafel; we zijn alleen met onze privekokkin Marilyn. Na weer van die heerlijke koffie en wat zijproducten, is het tijd de vallei te verlaten en onze heil te gaan zoeken in Nelson, zo’n driehonderd kilometer westwaards, verder op weg naar Vancouver. We komen steeds dichterbij.

De route is de eerste 150 kilometer precies hetzelfde als twee dagen eerder, maar dan in de andere richting en op de andere weghelft. De tank is in door de wasstraat geweest en weer enigszins toonbaar. Van binnen is het nog steeds een klein park op de vloer en een achterbank vol troep, maar goed we doen het er maar weer mee. Met vijf tientjes nieuwe benzine wagen we de oversteek naar Nelson. Wat wij wel wisten, maar ons niet realiseerden, is dat er een fikse veeroversteek ons in het verschiet ligt. En omdat alles closed for the season is, is de vaardienst qua capaciteit gehalveerd. Dat betekent dat we ruim een uur moeten wachten op dertig kilometer voor ons einddoel en ook nog eens een dik half uur moeten varen, voordat we de snorrende tank weer kabaal kunnen laten maken in het vooronder. Al met al betekent dit een lange dag in de auto – we startten om halftien en bij aankomst is het halfzes.

Daar trekken we dan wel een uur vanaf omdat we onderweg ergens – zonder dat men ons ervan verwittigde – weer de tijdzone doorheen zijn gevlogen. Onze tank rijdt snel, maar zo snel?

Reacties

Reacties

Kees

Radium Hot Springs, zijn we ook geweest. Downtown kan ik mij niet inderdaad niet herinneren, maar de Columbia River ligt daar toch vlakbij?
Hoe dan ook: een veilige thuisreis (voor straks)

{{ reactie.poster_name }}

Reageer

Laat een reactie achter!

De volgende fout is opgetreden
  • {{ error }}
{{ reactieForm.errorMessage }}
Je reactie is opgeslagen!