we-gaan-op-berenjacht.reismee.nl

Van de kou naar de woestijn

Wanneer we ’s morgens de gordijnen terzijde schuiven, geven de ruiten blijk van koude. Stevige koude. En omdat we gewoon zijn met het raam open te slapen, merken we die kou ook binnen. Het is in vrij korte tijd echt stevig herfst geworden. Gisteren en eergisteren hadden we al sneeuw, vandaag alleen ijzige wind. Deze snijdt hard omdat de wind van direct over de gletsjers ons in het gezicht wordt geblazen met een flink aantal beauforts.

Deze dag staat in het teken van het afronden van wat zaken, Banffiaanse bezienswaardigheden die we nog moeten afstrepen, te beginnen met de Hoodoos op Tunnel Mountain. De afslag hier direct naartoe ligt vrijwel aan onze voordeur, dus het is raar dat we deze route niet al eens hebben gereden om Banff te bereiken.

Na een flinke klim zien we een bus (ja, met) en wat losse RV’s en auto’s staan, wat ons het signaal geeft dat we bij een/de bezienswaardigheid zijn. Aangezien deze berg er maar een heeft, moeten het de hoodoos zijn. Voor wie niet weet wat het zijn, het betreft hier een natuurverschijnsel dat vele duizenden jaren schuren vergt. Erosie heeft rotsen afgesleten en afgeslepen, maar soms staat er nog een pilaar, met erop een losse steen. Die pilaar is van redelijk zacht materiaal, zandsteen, en de erop liggende tegel beschermt de pilaar min of meer van verder afslijten van bovenaf. Wonderlijke dingen, nutteloos, maar wel aardig om te zien. In Alberta schijnen meer spectaculaire te staan, die we morgen te zien zullen krijgen.

Nadat we Tunnel Mountain zijn afgedaald langsweg de andere zijde, komen we bij het Banff Springs Hotel (http://www.fairmont.com/banffsprings), waar we voor 18 dollar een tweetal espresso’s genieten. Wees niet bang, we hebben niet een van de paar honderd kamers gehuurd. Het geld gaat snel, maar ook niet zo snel.

Nadien is het kijken bij de waterval en wat rondrijden langs de sjiekste golfbaan die wij ooit hebben gezien. Dat is wat anders dan putten langs de A2. Vervolgens snoepen we nog wat uitzicht bij Vermillion Lake en Lake Minnewanka, wat het startsein is van wat de enige middagdut tot op heden markeert. Na vier dagen National Park is de koek op en alles bekeken wat moet bekeken, dus exit. Bijtijds worden we wakker om in het stadje nog een forse steak te laten grillen en naar binnen te schuiven. Einde Banff wordt ons door een taxi aangeboden, die ons thuis parkeert en onderweg vertelt dat hij wel eens op de Zense Sjans is geweest. Nu spreekt iedereen Gouda uit als Goeda, dus we snappen direct dat hij een keer de Hollandse folklore op de Zaansche Schans heeft mogen smaken. Waarom gaat nou nooit eens iemand naar het keurige Den Haag?

Na vier dagen slapen in deze lodge, de langste aaneengesloten periode, is het tijd op te breken op de vroege ochtend van de 29e. We gaan de ‘Zwitserse’ bergen en het dito stadje verruilen voor de uitgestrekte graanvelden van Alberta en de woestenij van de Badlands; een tocht van een dikke 300 kilometer met de tank.

Langzaam zien we het ruige overgaan in glooien en de meren en toppen veranderen in graan, graan, graan. Ook worden we onderweg gewaarschuwd voor wandelaars op de snelweg (een aantal keer), dus of we even voorzichtig willen zijn als we met 110 op de cruise control tweevoeters spotten. Er gebeuren wel gekkere dingen op de weg, zo staat er een vrachtwagen met panne net achter een deuk en het was maar goed dat ik al in de binnenste baan zat voorgesorteerd, anders had het rubber gekost. Nu omzeilde ik deze pechjakkeraar nog juist. Uiteraard klinkt het spannender dan het is, op een volledig lege snelweg.

Dat wordt anders wanneer we de grote stad intuffen: Calgary. Schijnt iets van een miljoen inwoners te hebben en voor mijn gevoel staan ze voor, achter, links en rechts van me op highway nummer 1. Zoveel wegen heeft Alberta niet, want de andere keuze is 2 en die kruisen we weldra. Zodra het centrum van de stad niet meer voor, maar achter ons ligt, draaien wij de radio een tandje harder (ze draaien alleen maar Americana, Rythm ’n Blues en Soul uit de sixties en seventies) en dat houdt ons wakker op wat komen gaat: kilometers en kilometers niks, doorsneden met kaarsrechte wegen. Wanneer je eens een keer een bocht moet maken, is het schrikken, een bocht? Hier? Dat kan helemaal niet! Wanneer er dan ook juist een tegenligger aankomt met extrabrede lading, is het handjes aan het stuur en voetjes op de pedalen.

Na uren met 100 door de prairie te zijn gereden en toch wel een auto of 10 te hebben gezien, doemt daar ineens een kloof op van een paar kilometer breed en onnoemelijk lang. Hier, midden in nergens ligt ineens een ferme scheur in de aardkorst die je en hier niet verwacht, maar die ook nog eens vrijwel onzichtbaar is. Plots daalt de snelweg een meter of 80 naar beneden en sta je in een kloof met stad: Drumheller, de dinosaurussenhoofdstad van de wereld. Nergens schijnen er zoveel te zijn gevonden als hier en dat verbaast niks. Wanneer we goed kijken naar de bulten aan de rand van de kloof, zien we aardlaag op aardlaag (zwart is kolen) en een prachtig uitgesneden landschap. Ooit waren we in Þingvellir op IJsland en daar liepen we ook in zo’n kloof, ware het niet dat die slechts 15 tot 20 miljoen jaar oud was. Waar we hier zijn, is het zo oud, dat het in elk geval ondergrond heeft mogen bieden aan dino’s. In een woord spectaculair, dat zijn de badlands. Ruig, woestijnachtig en voor hier verbazend klein. Immers, buiten de kloof, is het weer allemaal graan, graan, graan.

Na alle hotels en huisjes, zijn we nu wel eens toe aan een Bed & Breakfast. Het is ons weer gelukt er eentje uit de catalogus te plukken die werkelijk te smakeloos voor woorden is. Ok, er zijn mensen die het mooi vinden, maar bij rondleiden vallen we van de ene verbazing in de andere. Wanneer we de sjiekste kamer te zien krijgen, wijzen we die dan ook alleen maar af op het wanstaltige gedrocht dat in het midden van de kamer staat en dat de mevrouw trots presenteert als het bed. Tuurlijk, we missen hiermee wel de twaalfpersoons badkuip en het zitje met de vide. Ok, we moeten nu een plee delen met een werkstudent. Kan ons het schelen, morgen zitten we weer prima-de-luxe in Calgary.

Na inchecken en bekomen van schrik, rijden we de hoodootrail naar het zuiden en de Horse Thief’s Canyon naar het noorden. Die naar het zuiden is al prachtig ruraal, alsof we door IJsland rijden, of Noorwegen. Alleen de hoodoos vallen een beetje tegen. In het boek werden ze gepresenteerd als twintig meter hoge zuilen, maar in het echt blijken ze de twee-en-halve meter – inclusief dekschaal – niet te overtreffen. Gevalletje verkeerd ingeschat door ons? Nee, bij herkijken van het boek lijken ze nog steeds twintig meter.

Dan maar naar het noorden. Daar aangekomen, vallen onze smoelen open van verbazing. Vanaf de hoogte zien we iets wat op foto’s nooit zo mooi zal overkomen als in het echt. Mocht morgen het museum tegenvallen (vast niet, met veertig dinoskeletten), dan hebben we deze paar honderd kilometer in elk geval niet voor niks gereden. Het overstijgd voor mij in elk geval de blik op Lake Louise of de andere blauwe meren en doe daar dan de rotsen maar gratis bij.

Om ons weer wat te kalmeren, spelen we een pot scrabble. Mariella legde IJscos (sic) en SF voor 84 punten. Ik pak mijn iPhone er maar weer eens bij. Daar win ik nog wel eens.

Reacties

{{ reactie.poster_name }}

Reageer

Laat een reactie achter!

De volgende fout is opgetreden
  • {{ error }}
{{ reactieForm.errorMessage }}
Je reactie is opgeslagen!