we-gaan-op-berenjacht.reismee.nl

Doorheen vrieskou

Ook middelmatigheid verdient een plek voor de eeuwigheid. Zonder middelmaat geen buitensporigheid. Vandaag dus even gedaan met beren, orca’s, dure treinen. Vandaag een autorit naar een punt en exact dezelfde weg terug, met halfweg een chauffeurwissel als opmerkelijkste voorval.

Tussen Banff in het zuiden en Jasper in het noorden ligt veel natuur en die wordt op weinig plekken verstoort met de moderne wereld. Die natuur is verdeeld in een tweetal parken die vernoemd zijn naar beide plaatsen. Wij zitten in Banff en ons doel van vandaag ligt een slordige 200 kilometer verderop in Jasper National Park. Het is Columbian Icefields en het is de grootste gletsjer van Noord-Amerika. Een moetzien dus.

Tot Lake Louise is het dezelfde weg als gisteren die we berijden; zestig kilometer vierbaans (twee heen, twee terug met een perkje halfweg) en een zegen voor elke Nederlander; er is nauwelijks verkeer. Dit is wat men rond Amsterdam ook graag zou zien. Echter, hoe rustig ook, harder dan negentig in het uur mogen we niet. Dat is wat anders dan 130 jakkeren op een A2 terwijl je de geur van de bumper van je voorganger achterin je reukholtes voelt slaan.

Dus wij karren rustig op de cruise control en zappen van zender 1 naar zender 2 op de radio, tot ze allebei gaan praten zonder muziek en dat is einde radio. Sowieso is er ten noorden van Lake Louise geen ontvangst op welk medium dan ook en dat stemt tot contemplatie. Omringd door een snel intredende herfst, de bomen zijn aanzienlijk geler dan gisteren, blauwe meren en steile rotswanden aan weerszijde, heb je geen andere keus. Wil je ook niet.

Lake Louise is het snijpunt van modern met oud, hier buigt de 1 af en wij volgen de 93 verder noordwaarts. Dit noemt men ook wel de Icefields Parkway (http://www.icefieldsparkway.ca/) en volgens zeggen is het de meest spectaculaire weg die je kunt berijden. De weg gaat van vierbaans naar tweebaans, waarbij wij de rechterhelft mogen gebruiken tegen soms 40 kilometer in het uur, als de bochten scherpen en de hoogte valt of klimt. Terzijde ontwaren wij het ene blauwe meer na het andere en hangen de rotsen ons stevig tegen de weg, honderden meters hoog.

Het meest spectaculair? Deze 230 kilometerlange weg? Zal best. Maar als je wel eens de A6 in Noorwegen hebt gereden (2.500 kilometer van Oslo naar de Noordkaap) of de 1 op IJsland, ben je niet heel snel onder de indruk, anders dan dat het een fors mooi gezicht blijft. Spectaculair zelfs. Absoluut.

En lang. Het ene dennenbos rijgt zich aaneen met het volgend, om alleen een enkele keer met mooseland te worden onderbroken. Dat zijn kale vlaktes met water die wat ons betreft met elanden of rendieren gevuld zouden mogen zijn, maar we hebben er begrip voor dat ze met hun hoeven niet in het ijskoude water willen staan. De temperatuur is rond vriezen (3 boven 0) en dat nodigt uit tot beschutting, haard en soep; ook voor dieren.

De naald van de benzinemeter van de tank vertoont een gestage dalende trend. Nog even en we halen de halfvolle tank. Dat duidt evenzeer op halfleeg en daar houden we niet van. Niet als het volgende tankstation op 153 kilometer van hier staat (we zijn de Land Rover gewend) en we nog weinig zicht hebben op gebruik en inhoud. Bij tanken zien we niet alleen dat we plusminus 1 op 10 rijden, maar ook nog eens dat benzine hier een dollar 59 kost tegen 1 dollar 10 in Banff, waar het ook al onschappelijk is vergeleken met beter bewoonde gebieden. Maar ach, de creditcard is geduldig en de eindejaarsuitkering van beider werkgevers komt dra na terugkomst van deze reis via de bankrekening binnen, dus wie maakt ons wat?

Vlak voor de Columbian Icefields maken we een ruime bocht om fors te stijgen. De gletsjers, of wat we ervan te zien krijgen, zijn prachtig, maar dit overtreft. De weidsheid van de draai om het dal, de klim, de rotsen, de grillige met ijs afgezette rotsen, alles aan het plaatje klopt en is op geen enkele wijze vast te leggen in digitaal celluloid. We reserveren er maar een plekje in ons eigen geheugen voor, over het algemeen beter houdbaar dan enen en nullen.

De Icefields is een hotel/restaurant/museum/attractie die ons einddoel van vandaag is en daar is eigenlijk al te veel mee gezegd. Soms is de reis aantrekkelijker dan het doel en hier, vandaag wordt deze regel onderschreven. Natuurlijk, we zien een paar meter van de gletsjer, die verder bovenop de berg ligt en onzichtbaar is, ook al zou je de sneeuwbussen nemen die de gletsjer opgaan. Zij blijven toch ook slechts wat onderin hangen. Voor het overige wat er al te zien zou zijn, is mist de spelbreker. Doe daarbovenop een forse sneeuwbui en je ziet ‘em al hangen; de terugtocht. Na een bezoekje aan het restaurant zou je het ook een vlucht kunnen noemen. Toch fuiken we een sandwich beide en een voorgeperst jus’tje, voor net iets meer dan 15 dollar. We zien de twinkeling in de ogen van de caissière die dit moois toch allemaal maar de hele dag mag aanslaan.

Met het managen van de verwachtingen kun je vanuit marketingoogpunt niet vroeg genoeg beginnen. Natuurlijk, je wilt verkopen. Maar ook waarschuwen voor wat er komen gaat: don’t get your hopes up too high! Dus als ik aan het begin van deze uitzending zeg dat de heentweehonderd kilometers niet verschillen van de terug, anders dan dat de chauffeur en navigator van plek zijn gewisseld, is die waarschuwing niet voor niks geweest.

Morgen hopelijk minder regen (op hoogte sneeuw).

Kerriesoep in de sneeuw

Rijden in een tank is een zware opgave. Niet dat het ding niet soepel rijdt. Integendeel, voor een zo zware auto, met zoveel pk’s ‘under the hood’, en zoveel luxe, is het zelfs met je rechterpink allemaal te bedienen. Stuurbekrachtiging, rembekrachtiging, automatische versnellingsbak, stuur met 1.000 knopjes. Alles prima-de-luxe in orde. Licht verontrustend is het microsoftlogo in de middenconsole, maar hee, Apple gaat ook rap achteruit. Nee, het zware zit ‘em in iets anders. Te veel keuze.

Wanneer wij thuis de 23 jaar oude Peugeot of de 36 jaar oude Land Rover willen besturen, is het instappen, spiegeltje recht en gaan. Soms moet er een kussentje worden toegevoegd (voor Mariella) of weggehaald (voor mij). Ik ben iets langer, breder, ruimer bemeten in het algemeen. Maar voor deze auto’s maakt dat weinig uit: Mariella moet zich opveren om over het stuur heen te turen of het groen is en ik duik er juist onder. Dat werkt al jaren prima. Hier niet.

De Ford Taurus is zo goed voorzien, dat alles elektrisch verstelbaar is. Je krijgt dan ook een handboek met alle gebruiksmogelijkheden in drie delen in leer ingebonden en in een luxe cassette gevat. Die ligt niet in het dashboardkastje, die staat. En in die drie delen is alles te vinden wat deze auto aangaat. Dat bleek hedenochtend bij ons vertrek naar Lake Louise. Ik dacht in de auto in te kunnen stappen aan de stuurwielkant omdat het mijn beurt was om de tank te besturen, terwijl Mariella het navigeren voor haar rekening zou nemen. Ik stak een been in de auto met boven een stuurwiel en onder een zitkussen en zat volkomen klem. Gedurende enige minuten zat ik in deze onprettige houding met een been klem en een been zo half uit de cabine bungelend. Zijdelings had ik plaatsgenomen op het zitkussendeel. Mariella pakte het handboek en keek in de apart bijgeleverde index (271 pagina’s kleindruk). Bij de c van stoel, had ze eindelijk het juiste hoofdstuk, nu nog de aanpalende paragraaf die over hoogte en dergelijke gaat. Juist, van alle zijdelings, onderlangs en bovenwaarts toegevoegde draaiknoppen, schuifpallen en toetsen, wist ik de combinatie zo te vatten dat ik laag kwam te zitten. Maar wel met een stuurwiel ter hoogte van de linker en rechter knieschijf. Dat moet toch ook omhoog kunnen? Wel, dat was deel 2 van het handboek onder de s van stuur. Onder het ding zat een pal (nee niet die, die is voor de benzinetank, en ook niet die andere, die is voor de motorkap), waarmee het stuurwiel ineens als was in mijn handen te verticaliseren was. Voor het wegrijden toch maar even vastgezet en verrek, na een kwartier waren we weg!

Doorheen de kloof die ligt van Banff naar Jasper, heb je twee wegen: de snelle en de toeristieke. De snelle is voor de houtvesters en olietransporteurs die hun waar niet met de trein, maar over asfalt vervoeren en de langzame is er voor mensen die met een paspoort en visum een tijdlang in het land worden gedoogd, mits ze voldoende harde valuta te verspijkeren hebben. Wij namen de toeristische en omdat het september is kleuren de bomen geel en rood, waaien de bladeren rond en zijn de wegen leeg. De velden ook, want ook bij Moose Fields zagen we veel velden, maar geen elanden. Rap door naar Lake Louise, het ijkpunt voor vandaag.

Remmen op de motor met een automaat is normaal een kwestie van doorzetten van de pook naar 1 of 2, daarmee symboliserend dat je bergaf niet harder wilt dan dat de motor in stationair toelaat. Onze auto ontbeert de 1, zowel als de 2. Maar er is wel een manuele versnellingsbak, want ondanks de verzekering van Lord Hertz dat de auto sterk genoeg is, bergaffen wij het liefst manueel. Op het stuur zijn twee knopjes geparkeerd die bij juist gebruik op- en afschakelen. Op de entreeroute van de plaatselijke begraafplaats van Banff hadden we hier al mee geoefend omdat we het idee hadden dat daar tegen vijven in de middag weinig verkeer zou zijn. Het werkt simpel.

Dat remmen op de motor werd best opportuun op het moment dat we omhoog reden naar het meer. Een forse klim, rap van de rivier naar 1.700 meter. Daar plantten we de tank en liepen we naar het azuurste water dat we ooit zagen: puur turkoois. ‘Middellandse Zee, eat your heart out!’ Dit is pas blauw. Prachtig meer, welvende bergen terzijde, wuivende dennenbossen links en rechts en een prachtige gletsjer recht vooruit. Precies zoals we uit de boekjes kenden. En wat vaak zo is, is dat een bepaalde hoek van een toeristische plek nooit wordt getoond, altijd de Taj Mahal frontaal, Machu Pichu vanaf het bovenliggende plateau, de Sacre Coeur vanaf Pigalle, de piramides vanaf Cairo. Nooit vanuit de andere hoek, waarom niet? Omdat men meestal wat te verbergen heeft. In het geval van Lake Louise is 90 procent van het meer prachtig ongeschonden, maar werkelijk recht voor de gletsjer staat een joekel van een flatgebouw, waar men zich zelfs in een vinexwijk in Lelystad voor zou schamen. Een l-e-l-i-j-k-h-e-i-d die tranentrekkend erg is. Nepsjiek, met torentjes en het heet Chateau Lake Louise. Een mislukte bunker, dat is het. Gruwelijke aanblijk van beton, met groene daken die vloeken met het turkooizen water. En vol met Japanners (nieuw blik opengetrokken).

Nu weten wij uit de literatuur dat Lake Louise vanuit hoogte nog azuurder is dan turkoois. En dat willen we zien. Wel, de plaatselijke VVV had dat ook door en biedt een wandeling aan naar Lake Agnes, via Mirror Lake; vier kilometer lang en maar vierhonderd meter stijgen. Dat moet twee jongesportgoden als wij zijn – en met onze staat van dienst (Tour du Mont Blanc, Ben Nevis) – een eitje wezen. Dus op de leren wandelklompjes van de Bever (en Perry) het asfalten pad af, door naar waar het aarden geitenpad naar boven voert, snel, weg van de toeristen.

Dankzij onze ijzeren conditie en dito doorzettingsvermogen, zijn wij in vijf kwartier boven en melden we ons bij het theehuis. Ja, we willen koffie. En om ons te pesten, krijgen we hetzelfde slappe slootwater als overal. Maar de soep is top: kerrie met linzen, een verdwaalde kidney boon en veel kruidjes. Omdat we in luie stoelen aan tafel zitten, met uitzicht naar buiten, en we dit ondanks de toenemende drukte van achterblijvers (ahem) goed kunnen volhouden, zijn we getuige van de eerste sneeuw van dit jaar. We zitten dan ook op 2.200 meter hoogte. Het is nat en de vlokken vallen ver van elkaar, maar sneeuw is sneeuw.

Als het boven sneeuwt, weet je dat het beneden regen is. Al naar gelang we afdalen, neemt het druppelen lekker toe. Tot aan de auto is het nog goed te doen en we besluiten onze zegekar te verrijken met nog een meer, Lake Morraine. Dat ligt elf kilometer verder en bergop, maar met onze tank beslist haalbaar binnen afzienbare tijd, tegen elke vorm van luxe. Aan het meer is de botenverhuur vanwege het weer gesloten en dat merken we; nu regent het echt. Een tactische terugtrekking is in deze netelige situatie geen schande. We zijn immers al vier meren rijker dan hedenochtend.

Terugtochend heeft Mariella de besturing overgenomen en is de navigatie mij toegekomen. Op de motor remmen wordt nu het devies. Dat is nog best wennen als je de luxe dat er voor je geschakeld wordt eenmaal kent. Zeker ook omdat het poken dat de Laro en de Peugeot zo kenmerken – al zijn beide anders qua 1 en R – wordt ontbeerd voor het lepelen aan het stuur. Als Mariella op een vlak recht stuk dan ook van 3 naar 4 wil, maar teruggaat naar 1 begint de auto vervaarlijk te sputteren en bereid ik me voor op het openschieten van de airbag. Het valt mee, gaat ‘ie gewoon naar 5.000 toeren in z’n 2, geen enkel probleem. De motor juicht van plezier; eindelijk sport!

Zo probleemloos, dat het zestig kilometer verder in Banff weer redelijk weer is als we heelhuids inparkeren.

Tank in de storm

Eindelijk kunnen we uitslapen. Het is negen uur, wat een luxe. De koffie pruttelt wanneer ik mijn ochtendritueel van ogen open, bril op, iPhone aan heb doorgemaakt. Sanitaire bezigheden komen later. Nu het eenmaal daglicht is, dat we buiten zien, is dat ook het enige. Althans, als je van muren en daken houdt op tien meter van je raam (een bij twee meter), zit je goed.

Ontbijt op bed in een chaos van rommel. Omdat de droger gisteravond niet alles heeft weten droogzwiepen, is de ruimte behangen met polo’s, truitjes, ondergoed en sokken. Tijd genoeg, tot elf uur komt er maar een keer een mevrouw aankloppen die wil komen kuisen. Later!

Na het uitchecken, is het tijd de auto te gaan halen die vanaf nu ons zal vervoeren door Alberta en over drie weken weer terug in Vancouver. De wandeling naar Hertz is er eentje die de kwalificatie uitdaging van harte is gegund. Zo’n drie kilometer buiten de stad, naast het sjieke Banff Springs Hotel. Volgende keer dat we hier zijn en een auto huren, nemen we de bus.

Over bus gesproken. Onze auto is er ook eentje. Althans, qua grootte. Als je hem ziet zou je ook kunnen zeggen dat het een tank is. Men noemt deze Ford Taurus. Niet te verwarren met de aloude Taunus, die meer sportief van aard was. Deze auto kun je niet sportief noemen, al is zijn 0 tot 100 flink in orde. Mag ook wel met zes versnellingen (automaat). De verhuurder gaf ons te kennen dat het hier ging om een gratis upgrade. Verrek, dat hebben we nu elke keer als we in Noord-Amerika zijn. Is dat usance?

Wat ook opvalt – na een tijdje - is dat auto’s hier alleen aan de achterkant een nummerplaat hebben. De voorkant is leeg. Eerst dacht ik nog dat hier en daar een auto deze was kwijtgeraakt in het ruige weer van hier, maar het werden er wel heel erg veel, namelijk allemaal. Wonderlijk.

De tank rijdt ons in geentijd weer terug naar het hotel, waar onze inmiddels vijf tassen/koffers keurig op ons staan te wachten om doorgezet te worden naar het volgende verblijf, vijf kilometer vanuit Banff. Een soort parkje midden in het bos, met wat huisjes en een centraalgebouw. Als je niet beter zou weten, zou je zeggen dat het een Centerparcsachtige constructie is. Dat klopt. En helemaal niet mis, voor 99 dollar per nacht waar we tot op heden het dubbele gewend waren.

Na het inkwartieren en het obligate scrabblepotje (ook online) is het tijd om eens Banff beter te bekijken. Zo goed zelfs, dat we onszelf op een kabelbaanrit de berg op trakteren, zo’n 2300 meter hoog en ver boven Banff. Het uitzicht is majestueus, jammer van het feit dat meer mensen op het idee zijn gekomen zich hier te verpozen. Druk is het niet, maar echt leeg is een ander uiterste. Aan de looprekjes en rolstoelen af te meten, is het alleszins begaanbaar. Dat is het.

Onderweg komen we Knabbel tegen (of Babbel), zo’n leuk eekhoorntje uit de tekenfilms van Disney. Dat ze bestonden, wist ik al sinds mijn trektocht door California in 1994, voor Mariella was dit een fijne uitbreiding van geziene beestjes na de beren, orca’s en beluga’s.

Ook hier is de Japanner inmiddels doorgedrongen. Dat krijg je met een land dat zo duur is, dat wereldreizen werkelijk voor iedereen is weggelegd. Op zich heb ik niks tegen de Japanner als zodanig, maar ze overdrijven altijd zo. Alles moet gefotografeerd met een Japanner ervoor (ze zien hele landen alleen maar door de lens van hun Nikon) en wat erger is, is dat ze zich altijd zo aanstellen. Hoedjes, handschoenen, mondkapjes. Dat je dat doet waar de kerncentrale over de rooie is gegaan, snap ik. Maar hier, waar de lucht het schoonst is van heel Amerika (en omstreken), is dat gotspiaans!

Om ons te troosten, kopen we een espresso (ik normaal, Mariella met een sloot water omdat er geen midden is tussen slootwater en ultrasterk. Dan maar zelf mengen). Erbij wordt een lemoncake en een Nanaimotaartje genuttigd. Van het laatste heeft buiten British Columbia/Alberta ooit gehoord en ik overweeg sterk importeur voor Europa te worden.

De tactische terugtocht naar de verzameling lodges werd spoedig hierna ingezet, wat gepaard ging met enige forse stormachtige windvlagen die doen vermoeden dat het hier wel eens kan spoken. Het ene moment is het prachtig herfst, het andere sta je met je tank in een volle windvlaag. Een geluk dat onze auto tegen de tweeduizend kilo weegt. Met ons erin kan er niks mee gebeuren.

Rode en gouden bladeren

Deze week was er enige ophef in Europa over een deeltjesversneller, waarbij een deeltje honderden kilometers reisde en te vroeg aankwam. Wetenschappers denken dat het deeltje sneller dan het licht (300.000 kilometer per seconde) reisde en hebben hiermee bewezen, dat de theorie van Einstein niet klopt. Althans, als alles goed is gegaan. Reizen in de tijd zou daarmee in theorie mogelijk zijn.

Wij hebben dat vandaag ook gedaan. Exact op de grens van British Columbia en Alberta gaf Bill, onze treinsteward, aan dat de klok een uur vooruit mocht; van half drie naar half vier. In een meter of tien op volle snelheid, hadden we dus een uur afgelegd (sic). Toch knap!

Maar voordien, hadden we natuurlijk al wel om half zes de wekker gehoord, ernaar geluisterd en er gehoor aan gegeven. Om 6.15 uur zou er namelijk al een bus onder het balkon van onze mini-suite staan te dieselen en die wilden we voor zijn. Overigens is het gebruik van een iphone als wekker behoorlijk lastig. Gedurende de nacht worden mijn wordfeudgenoten wakker/zijn ze actief op het net en leggen ze worden op het online scrabblebord en dat geeft mijn telefoon als een bliep aan. Die kan ik niet uitzetten, want dan doet de wekker het niet en uitschakelen van alleen de bliepjes is een ware zoektocht. Ach, af en toe eens kijken welke minimale score de Nederlandse dames leggen, is best een goede onderbreking van de nacht.

Zelden was ik vanuit bed zo strak op het station. Om 6.15 reed de bus weg, om 6.25 uur waren we op het station en om 6.33 uur zaten we in de trein, terwijl de zon zich een weg boven de Kamloopse bergen naar boven vocht om ons te verlichten en te verwarmen. Een treinreis die tot 19 uur zou gaan duren (500+ kilometers voor de boeg), minus dat uurtje dat we mochten afsnoepen, lag voor ons. Tijd voor koffie en ontbijt.

Ontbijt, ja over het eten kunnen we het eens hebben. Alles wat we niet zelf maken, maar krijgen of voorgefabriekt afnemen, is zoeter dan zoet. Werkelijk aan alles is suiker toegevoegd. Bij jam snap ik dat, bij sauzen, vlees, salades, overig, mag het allemaal een tandje minder. Beter voor het gebit, beter voor het probleemloos doorstromen van de aderen en veel beter voor de smaakbeleving (lelijk woord, wel veel punten bij scrabble, mits goed gelegd).

Ons ontbijt was een mierzoet yoghurtje, een scone (zo droog, dat je er een kwartier plezier aan beleeft) en een appel. Nog een punt. De Amerikanen/Canadezen houden niet alleen van mierzoet, maar ook van ijskoud. Dat betekent dus dat je stukjes appel pijn doen aan de vullingen en de smaak ervan niet loskomt. Zonde. Wat ook zonde is, is het bekertje melk en het kartonnetje cereals. Dat is iets met granen dat je in een bakje moet gooien en overstromen met melk om het vervolgens naar binnen te lepelen. Weet niet of de rest van de coupe zich eraan heeft gewaagd, maar wij smaken dat niet. Doosje dus ongeopend retour; succes ermee en de groeten thuis.

Tot 19 uur was het een aaneenschakeling van bergen, bossen, meren, rivieren, hier en daar een dorpje en verder niks. Eerst in de buurt van eindpunt Banff werd het allemaal wat spectaculairder. Misschien is het in de buurt hebben van Zwitserland wel een negatief punt voor ons. Als je thuis beschikt over een land als dat, zul je vanuit de Rocky Mountaineer niet heel snel steil achterover slaan, wat onze bejaarde medepassagiers wel enige keren overkwam, af te meten aan de oeh’s en de aah’s.

Onze keuze vooraf was gold leaf of red leaf. Oftewel superklas en eerste klas. Wij kozen voor rood (eerste), om daarmee het uitje naar de Knight Inlet lodge (zie eerder) te kunnen financieren. Een bewuste en achteraf verstandige keus. Weliswaar had gold leaf een restaurant beneden en uitkijkzitjes met rondom glas boven, maar onze klasse was zeker niet min te noemen. Van Amsterdam via Haarlem reizen in die gele dubbeldekkers met groene stoeltjes, dat is een straf. Op onze beenruimte in red leaf zou zelfs een basketbalteam jaloers zijn. Okee, wij hadden geen restaurant en zaten een beetje te klungelen met luxe vliegtuigvoer. Het was in elk geval goed te eten (alleen het zoete deel dan even buiten beschouwing gelaten). En met het knippen van de vingers, stond er al een glas rood, wit of blond goud klaar. Dus dat was ook geen klacht waard. Kortom: de keuze voor red leaf was geen slechte. Zeker niet omdat ook onze klasse een balkon had, waar je tegen 50 in het uur lekker kon uitwaaien. Een soort cabrio, maar dan voor mensen met smaak.

En dan nu, is het tijd voor Banff en omgeving. Omschrijvingen daaromtrent volgen, maar het hotel Mount Royal mag even niet onbesproken. Ons werd eerst een kamer geboden waar we of de grijze of de blauwe koffer in kwijt konden, maar niet beide tegelijk. Na klagen van de vrouwelijke helft van het reisgezelschap, zitten we nu in een luxe berghok. Redelijk qua omvang en wel twee keer zo groot als de vorige. Helaas is de was niet droog en zitten we in een berghok dat is omgetoverd tot washok. Het ruikt in elk geval lekker fris naar droogzolder, zoals bij ons thuis. Nu weten we weer waarom we daar een aparte etage voor hebben aangewend.

Morgen Banff, dan ook gaan we uitzoeken wat dat woord precies betekent. Het is iets met bowlen en met kalkoenen uit de vriezer.

Festival Express

Er komen verontrustende berichten uit Nederland, waarbij het gevoel van ongerustheid over ons gaat. Of wij wellicht aan insomnie leiden en voor wie het woordenboek in de kamer naast heeft staan, dat is slapeloosheid. De reden hiervoor is simpel voor wie op de klok kan kijken en daar negen uur van kan aftrekken. Die weet hoe laat het is in Nederland. Als ik dus om 14.30 uur mijzelf al meld via Twitter, online Scrabble of mail, weet dat het dan hier nog midden in de nacht is. In casu 5.30 uur.

Helaas, of wellicht niet helaas, het is geen gebrek aan nachtrustwens, wel aan –uitvoering. Vanochtend namelijk ging om halfzes de wekker. De reden hiervoor is dat wij om een uurtje of zeven aan de andere kant van de stad Vancouver moesten zijn om aan te monsteren op de Rocky Mountaineer; de trein naar Banff via Kamloops.

Om tien voor half zeven staan wij dus al met al onze spullen en de afrekening van ons hotel klaar voor de taxi, die weldra voorrijdt aan de achterkant van het hotel. Achterrijden dus. Wanneer we met deze coureur door de stad scheuren, wordt ons een vraag gesteld die we al zo vaak hebben mogen beantwoorden, namelijk waar we vandaan komen. Mariella zegt steeds The Netherlands, ik houd het op Holland. Ben niet zo moeilijk.

Ons komt een welgemeend goedemorgen toe. Meneer de asfaltzoever is Zuid-Afrikaan, en hij haalt nog even met 80 een bus rechts in. Het is een warme dag, om zeven uur is het al 20 graden. Celcius wel te verstaan, al kennen we voor Fahrenheit inmiddels ook het trucje: double the number and add thirty. Het is dus 70. Mariella denkt dat Fahrenheit met het absolute nulpunt te maken heeft, maar dat was Kelvin. Moeilijk op de vroege ochtend.

Het laatste deel van het parcours gebruikt de Afrikaan om ons te wijzen op de staking die gaande is en die ervoor zal zorgen dat hij voor de poort moet stoppen om ons daar over te dragen aan het management van Rocky Mountaineer. Hij blijft maar zeuren over ‘respect for the workers,’ zodanig, dat wij het met de staking al hebben gehad voordat we weten dat het te maken heeft met onbetaald overwerk. Dan nog.

Na veel blabla en een scherpe bocht naar rechts, blijkt van de staking weinig meer dan vijf loeiende arbeiders met een sandwichbord en voor we het weten zijn we er met taxi en al doorheen gereden. De chauffeur is even ontdaan want dat was hij niet gewend. Tien minuten voor niks op de vroege ochtend aan onze kop gezeurd.

De ontvangst op het station is allerhartelijkst. Vijf personen pakken onze bagage aan en heten ons welkom. Hoe we het doen, vraagt iedereen (How ya’ doin’?). We doen het goed. Een juffrouw rijdt ons karretje koffers naar de aanmeldbalie, waar we ons aanmelden. Dan is het wachten, koffiedrinken en wachten. En dat in een volle hal met een man of 500 waar we ons erg jong voelen. Veel belegen gezichten. Zal wel met de prijs te maken hebben, een tienertoer is van een andere orde.

Enfin, we mogen naar de trein en onze stoet wordt vooraf gegaan door een doedelzakblazer die hetzelfde deuntje blaast als die we drie dagen geleden in Victoria vanuit onze hotelkamer konden horen. Het zal toch niet??? Bij het passeren van de blazer is de inspanning van zijn gezicht af te lezen. Het is halfacht en hij staat er met een rood hoofd van teveel pinten bier bij. We stijgen in.

Onze wagon wordt bediend door twee stewards die ons een dolenthousiast welkom heten. Ze zijn vast op cursus geweest. Ons wordt de belofte gedaan dat we gedurende twee dagen van hun diensten gebruik mogen gaan maken. Fijn. Na een welkomstwoord van de dame, valt ons direct haar schelle stem op. Die is zelfs zodanig, dat de membramen van de microfoon die zij hanteert hoorbaar moeite hebben het geluid door te geven. Wanneer ze normaal praat, gaat het. Maar bij versterken en enthousiasme is het handen op de oren!

Bill – hoe kan het ook anders – is onze mannelijke steward. Hij heeft ook een handicap, hij komt uit Australie. Als hij ‘right hand side’ zegt, klinkt dat als ‘rooit hent sooit’. Nog erger wordt het doordat hij voor ons staat en dus links bedoelt. Zijn zichzelf corrigeren is amusant te zien, evenals zijn hardop denken. Dan gaat een vinger naar zijn hoofd, krabt hij wat en kijkt hij naar een bovenhoek. Hij heeft vast veel in tekenfilms geacteerd. Beiden mogen alvast een dikke fooi verwachten, zoveel gratis theater!

De veiligheidsprocedure wordt ons voorgedaan door Bill, wat wij nogal opvallend amusant vinden. De stewardess knipoogt ons toe dat ze ons uit elkaar gaat halen als we zo doorgaan! Zeker als we horen dat 12-jarigen of zij die zich als zodanig gedragen (?) niet onbeheerd door de trein mogen lopen.

Wanneer de trein zich in beweging zet is dit en heel langzaam en achteruit. Het geruststellende gekrijs dat we voorsorteren, haalt onze angst weg dat we 975 kilometer exact achteruit gaan rijden. Niet erg tussen Amsterdam en Den Haag, wel erg als je hier wat wilt zien. Het valt mee, na 500 meter rollen we de andere kant op.

De trein gaat vandaag ruim 400 kilometer afleggen en rijdt tussen 8 uur ’s ochtends en 17 uur ’s middags zonder tussenliggende halte, dus nonstop. Wie snel kan rekenen, weet dat we nog geen 45 per uur halen. Dat is boemelen! En inderdaad. Als ik met deze snelheid mijn dagelijkse portie woon-werkverkeer zou mogen ondergaan, zie ik nooit meer Haags daglicht.

Edoch, het onderweg gebodene is prachtig. Na eerst de buitenwijken van Vancouver te hebben mogen aanschouwen met de bekende industrie en autosloperijen, rijden we eerst uren van bossen in, langs de rivier om vervolgens met gezwinde spoed de kale bergen van de Rockies in te tuffen.

Dat duurt lang, langer, langst. Als we dan eenmaal in de buurt van Kamloops komen, denken we er te zijn, maar een goederentrein staat ons nog in de weg voor het station. Wie denkt dat dit een eitje is, moet weten dat de gemiddelde goederentrein die wij zien rijden uit drie locomotieven bestaat en – we hebben geteld – gemiddeld zo’n 150 goederenwagons. Een trein die dus op Den Haag Centraal begint en vlak voor Zoetermeer ophoudt, qua lengte.

Het duurt dus nog een uur voor we aankomen in een typisch Amerikaans stadje in het midden van nergens. Echter, ook daar kunnen ze prima Indiaas koken, we eten een heerlijke dis van geurige rijst en milde tot hete kip met naan. Omdat treinrijden de core business is van deze dag en we morgen om 6.15 uur beneden worden verwacht bij de bus die ons weer naar het station brengt, is het niet vreemd dat de luiken tegen halftien al op de nachtstand staan. Niks slapeloosheid, bikkelen moeten we!

Bill heet Dennis

Sommige dagen bieden je de ultieme kans om uit te slapen en rustig aan te doen. Het zijn de dagen dat je al in het hotel zit en die dag nergens naartoe hoeft. Als je echt gek wilt doen, zou je zelfs de koffer kunnen uitruimen. Ik beperk me tot uitslapen en er uren over doen om koffie te drinken, veel te zoete broodjes te eten en de digitale post bestaande uit mails, tweets en wordfeud door te nemen. De opbrengst is er elke dag een om voor wakker te worden. Als het hier namelijk tegen negenen is, gaat de gemiddelde Hollander al weer richting spruitjes. Het tijdverschil is namelijk negen uur precies (hoe dat toch kan, op het uur precies, vind ik knap).

Slapen met de ramen open is een luxe die je jezelf moet gunnen. Nadeel is wel dat de regen die valt wordt gehoord en dat werkt niet bevorderlijk voor het opstaangebeuren. Wat bij naar buiten kijken vooral opvalt, is dat de regen meevalt en de fontein van de overburen voornamelijk watergeluid produceert. Echter, nat is het.

Het is tegen tienen wanneer we hotel Sylvia verlaten en het natte beton van de straten van Vancouver betreden. Vandaag hebben we een opdracht en een wens. Die wens is dat Bill – de leuke chauffeur van de Big Bus van gisteren – ons weer door de straten zal rijden, onderwijl ons onderhoudend met zijn enthousiaste commentaar. De opdracht waarvoor we ons gesteld zien, is nu eindelijk eens te ervaren waarom Vancouver de beste stad van de wereld is. We hebben er nog een dag voor, want morgen gaan we met de Rocky Mountaineer - de Orient Express van Canada – naar Kamloops en de dag erna naar Banff. Maar eerste dingen eerst, op weg met Big Bus naar het Aquarium van Vancouver. Bij het voorrijden van de bus zien we al dat Bill er niet is. Het is een andere Bill en deze eet broodjes op een kruimelige manier; zijn bestuurderscompartiment ligt bezaaid met brood alsof hij een hele kudde mussen gaat voeren. Bij de halte van het Aquarium aangekomen, nemen wij voor 21 dollar elk een ticket af waarmee we toegang krijgen via de voorkeursrij en we niet anderhalf uur achter schoolklasjes hoeven te wachten om vis te kijken.

Die rijen zijn er niet, het weer is inmiddels van mot naar druil gegaan en ook de vissen houden het in hun kooien niet droog. Buiten is dat zeker zo, als we de dolfijnen, de zeeotters en de beluga’s gaan bezoeken. Dolfijnen en hun trucjes kennen we allemaal, zeeotters zijn al wat zeldzamer – maar niet minder grappig – en beluga’s zijn volkomen onbekend. Deze grote witte walvissen van een meter of zes en een pond of duizend, zijn net zo trainbaar als dolfijnen. Hun kunstjes zijn alleen door hun lompe bouw wat minder gracieus. Hun waterverplaatsing daarentegen is massief en de eerste rijen druipen na afloop van de show dan ook letterlijk af. Wij ook, terug naar de Big Bus.

Tot ons grote plezier is Bill daar weer. De Bill die we wilden. En hij herkent ons ook nog. Dat wordt feest op de bus, al is het een goed gebruik dat het enthousiasme over iets nooit tot herhaling moet leiden omdat het de tweede keer altijd tegenvalt. Daarom ook zijn we in Canada en niet weer in IJsland, ons eigenlijke doel voor 2011.

Bill vertelt ons dezelfde grapjes als gisteren, maar net weer even anders. Dat op zich is al humor genoeg en we rijden graag 20 minuten met hem mee naar Gastown, het oude Vancouver, waar we voor lunch een broodje veelvlees eten met zelfgemaakte barbecuesaus die we ook per liter zouden kunnen meenemen, als we dat willen. Op de menukaart staat ook de mogelijkheid om Everything te bestellen (tegen 99 dollar), wat alles is wat er op de kaart wordt aangeboden. Voor 59 dollar hebben ze ook de helft, die ze Divorce noemen. Humor.

Ons belangrijkste doel voor nu, zijn tickets voor Canadian Football op 1 oktober in Calgary waar de Stampeders spelen tegen de Saskatchewan Roughriders. Dat lukt. Volgende week zaterdag zitten we om 14 uur in vak B. en kijken we naar een sport waar we de regels ongeveer van kennen. Ach, het gaat ons om de lol van het bijwonen van zo’n wedstrijd, want het meeste zal aan ons voorbijgaan, net zoals de thuisvoetbalwedstrijden van Real Madrid en Lazio Roma die ik bezocht en waarbij ik elk doelpunt heb gemist.

Nadat we de olympische vlam hebben bekeken en het plaatselijke watervliegveld op de foto hebben vastgelegd, stappen we weer op de Big Bus en wie zit daar? Inderdaad, Bill. Nu stelt hij zich aan ons voor en komen we erachter dat deze Bill helemaal niet zo heet zoals wij iedereen die ons helpt, maar waarvan we de naam niet weten, Bill noemen. Hij heet Dennis. En Dennis is onze pars pro toto voor wat Vancouver te bieden heeft: vriendelijkheid. De stad op zich is inwisselbaar voor vele. De stad mist de echte toeristische aantrekkelijkheden zoals Parijs, Rome, Londen of Florence wel hebben. Vancouver heeft ons twee dagen regen gegeven en Vancouver bood ons geen kwaliteitseten. Maar dit bood Vancouver wel: vriendelijke mensen.

Met dat gevoel trekken we ons terug in onze suite in kamer 501 (makkelijk te onthouden, denk maar aan de spijkerbroek) en is het tijd voor een broodje.

Plussen en minnen

Niet elke dag is even spannend en dat hoeft ook niet. Als dat zo zou zijn, wat zouden we dan nu na beren en orca’s moeten? Pas op de plaats dus. En ook weer niet, want vandaag staat in het teken van verplaatsen van Victoria naar Vancouver. Voor Nederlandse begrippen van Groningen naar Den Haag, Canadezen vinden het een eitje, een uitje.

Uitslapen zit er weer niet in, om 7 uur is het wek, koffie, douche en de post doornemen. Dat laatste is bedoeld als: mail lezen, twitteren en online scrabbelen met de iPhone (wordfeud) met de Nederlandse tegenstanders (v.). Dit met wisselend succes. Ook het meegenomen ouderwetse bordspel heeft nog niet tot veel plezier geleid, althans tot twee maal toe verlies.

Nadat de bullen zijn ingepakt en verscheept naar de administratiedesk alwaar de sleutel van de kamer weer van eigenaar wisselt, begint de tien minuten durende wandeling naar het busstation. Normaal gesproken niet iets om te vermelden, behalve dan dat de afstand te kort is voor een taxi en te lang voor de hoeveelheid sleepkoffers en weekendtassen. Alles bij elkaar zien we eruit als goeddoorvoede en van mooie spullen voorziene zwervers die hun hele hebben en houden rondzeulen. We krijgen nog net geen aalmoes.

De tien minuten zijn binnen geentijd voorbij en we staan in een verlaten ruimte met dichte luiken. Het duurt even voordat we doorhebben dat we een uur te vroeg zijn. Lekker is dat. Gelukkig is de koffie van de toko verderop even lekker als de croissantjes en citroencake die we bij wijze van ontbijt nuttigen. Dat is overigens geen gek idee dat we uitvoeren, maar soms noodzaak. Opvallend detail over Canada is dat alles exclusief alles is. Dat betekent dus als je een busticket koopt voor 30 dollar p.p. je 90 mag afrekenen. Alle belastingen, tussenkomende boten en bijkomende kosten stonden niet in de folder. In hotels hetzelfde geintje. Kamer kost 123 dollar. Leuk, maar dat is zonder ontbijt, zonder belastingen en weet ik veel wat voor meerkosten. Canada is vast uitgevonden door Nederlandse verzekeringsmaatschappijen, dat is wel duidelijk.

Goed, een uur te vroeg. Koffie. En dan is het uur voorbij en staan we met 56 passagiers voor een bus met 56 stoelen. Gaat passen. Wij zitten tussen Grieken, Spanjaarden, Japanners en Duitsers in. De Duitsers zijn met z’n tweeen, maar hoesten voor tien. Heerlijke diepe hoest van dikke klodders die zo’n mooie volle klank geven. Het zijn zussen en beiden hebben de Oost-Duitse blafhoest opgelopen tussen Kamloops en Calgary. We mogen er ruim een halfuur van genieten tot we bij de boot zijn. Dan zijn we de dames anderhalf uur kwijt tot ze zich weer vrolijk aan ons melden, keurig om de beurt.

Na landing op de kust van het vasteland, is de tocht naar Vancouver er eentje van weinig kilometers. In het centrum zet men ons bij het sjiekste hotel af, vast om ons te pesten, want wij moeten naar Stanley Park naar iets wat bij nadere beschouwing helemaal geen rotzooi is. Zeker niet na gisteren (ga niet naar Days Inn in Victoria, tenzij je van kleine warme hokken houdt met constant lawaai van airco’s die jou niet, maar de benedenburen wel koelen en zwembaden die pas om 10 uur opengaan).

Hotel Sylvia is een aan de baai gelegen hotel dat ons een ruim appartement biedt met zicht op diezelfde baai als je een beetje lenig bent en goede ogen hebt. We zijn in ons leven harder gestraft met locaties en deze is toch wel zeer geschikt.

Vancouver is volgens zeggen – we lezen de krant – wereldwijd de beste stad om te wonen. Dat treft, nu we er toch zijn, gaan we dit eens onderzoeken. Want een korte tocht door de stad heeft ons nog niet weten te overtuigen en gedurende enkele seizoenen per jaar regent het hier 50 procent van de tijd en dat is goed voor de plaatselijke middenstand die paraplu’s verkopen, maar niet voor het humeur van een toerist. Zeker niet als je de helft van het dak van de bus eraf sloopt om die passagiers vrij zicht te geven. Vrij zicht is leuk, maar mijn nieuwe katoenen All Stars zijn er minder enthousiast mee omgegaan; gutsend water.

Die bus is wel een leuke. Ze noemen het Big Bus en het is een rondrit door de stad met entertainment. Als je het treft. Mariella had begrepen dat we een buspas voor de stad zouden hebben, maar het blijkt dus de toeristenrondsleepbus te zijn. Ach ja.

Op de bus treffen we het. Bill, de chauffeur houdt ervan zijn passagiers te entertainen. Weliswaar heeft hij een bandje met toeristische blabla dat hij van zijn maatschappij moet draaien, tussen de bedrijven door improviseert hij zijn grappen die hij afwisselt met grappen die duidelijk al langer op zijn repertoire staan. Ik herken veel van mijzelf in onze Bill en ben nu al fan. Als op een gegeven moment de kast met 7 talen het begeeft, gooit hij alle trossen los. Het is niet na te vertellen wat hij doet of zegt en welk gezicht hij erbij trekt. Het aloude ‘je had erbij moeten zijn’ doet zich gelden.

Bill steelt nog meer onze harten, ook na ons vertrek, als we zijn collega’s treffen. Daar is de verzuring of het chagrin ongenadig hard toegeslagen. Nuffig rijden ze hun rondjes, zich slechts bekommerend om het verkeer en niet om het plezier van de passagiers. Morgen willen we Bill weer!

Wat ook niet helpt, is dat alle bussen van Big Bus – om het geheel wat cachet te geven – modelletjes 1968 zijn die de achterin in de open lucht zittende passagiers trakteren op alles wat een oude benzinemotor z’n karakteristieke geur geven: lood.

Dan is het rondrijden verder ook maar zozo. Vancouver was dus de mooiste stad, maar houdt z’n geheimen voorlopig nog goed verborgen. Natuurlijk, Stanley Park is mooi. De ligging is mooi. Maar het beton waarin men werkt en woont, het nijpende gebrek aan mooie en vooral oude architectuur en de fantasieloze rechthoeken waarin alles is gegoten, doen voorlopig concluderen dat Vancouver het hier niet van moet hebben. Wie een beeld wil hebben, moet zich voorstellen dat Zandvoort, New York, Oostende en Zoetermeer in een blender zijn gestopt, het geheel door elkaar is geschud en hier geposteerd. Met dien verstande dat het vooral alle negatieve kenmerken van die steden zijn (positieve zijn zeldzaam).

Morgen gaan we kijken hoe het met de inhoud van de stad is. De aanblik is een mager zesje. En dan mag men zich nog in de handen knijpen.

We gaan op orcajacht

En daar sta je dan weer op het watervliegveld van Campbell River. Ineens is alles weer ongewoon gewoon. Auto’s, mensen, huizen. Alsof er in 24 uur niks is veranderd. En dat is ook zo.

Op het watervliegveld staat Bill ons al op te wachten om ons te transporteren. Hij is zelfs al zo zeker van zijn zaak, dat onze koffers door hem al zijn ingekwartierd in zijn bagageafdeling. Er is dan ook geen sprake van een andere optie dan ons op het vliegtuigenvliegveld af te laten zetten, ongeacht onze verdere bestemming. Dat we niet in Campbell River willen blijven, is hem wel duidelijk. Hij is vast localo.

Zijn argumenteninstrumentarium is goed, hij geeft aan dat alle bussen daar vandaan vertrekken en als we een auto willen huren, we dat ook daar het beste kunnen doen. Kan ons het verrekken of hij wel of geen courtage van de verhuurmaatschappij krijgt, we gaan voor het gemak mee in een rit die verrassend langer duurt dan onze heenreis van een paar dagen eerder. Gaan we wel naar het vliegveld? Ja dus.

National verhuurt ons een gifgroene Mazda 2, met een welhaast briljante achterbak: er passen twee koffertjes in. De rest gaat op de achterbank en wij naar Victoria, 300 kilometer zuidelijker. Maar niet voordat we onderweg in plaatsje X een supermarkt hebben bezocht voor lunch die je echt supermarkt mag noemen. Lanen vol producten, vers, vers en vers en heel veel personeel. Er ontbreekt maar een ding: klanten. En daar zorgen wij dan maar even voor. Aan de kust eten we op een koud schaduwplekje de broodjes op. Toch klaart het naar het zuiden steeds meer op, regen maakt plaats voor zon.

Wanneer we door Canada rijden, is er weinig dat ons doet denken niet in Amerika te zijn: grote auto’s met veel motorvermogen, stadjes met supers buiten het centrum en op elke hoek een fastfoodrestaurant van McDonald’s, Burger King, KFC of wat dan ook. Dit is gewoon Amerika, wat ze ook zeggen. Enige verschil is dat de nummerborden iets zeggen over Beautiful British Columbia.

Onze Mazda 2 brengt ons snel, redelijk comfortabel en met 20 liter minder in de tank naar Victoria, niet alleen het belangrijkste stadje van het eiland, maar ook de hoofdstad van de staat. Wanneer we door de buitenwijken rijden, is het Amerikaans, wanneer we door het centrum rijden is het Brits/Amerikaans. Niet voor niets staat mevrouw Victoria, koningin van het rijk waar de zon nooit onder ging, prominent voor de parlementsgebouwen. Oneerbiedig rijden we haar voorbij om bij Days Inn te informeren naar kamers. Dat kan. Op kamer 320 aangekomen is de spijt al een beetje voelbaar. Klein hok voor 123 dollar per nacht (in het hoogseizoen zelfs 223), geen ontbijt en uitzicht op de koeltorens van beneden. Dat uitzicht is zo erg niet, het lawaai dat ze maken wel. En ook ’s nachts koelen ze lekker door.

Victoria zelf is leuk en aardig, maar niet ontzettend interessant. Natuurlijk, ze hebben mooie gebouwen, een leuk centrum en een poepsjiek hotel waar we wijn gaan drinken. Wat ze ook hebben, is een rederij genaamd Prince of Whales. Zij bieden walvisvaarten aan met zeer snelle motorboten (Zodiacs) en voor de prijs van een nacht in het lawaaihotel, kopen we de man een ticket naar de orca’s. Lawaai wordt een constante, want ook deze boten zijn niet geluidloos.

Naast de rederij zit een restaurantje, waar we plaatsnemen op het terras op een verkeerd gekozen plek; precies onder drie terraskachels die de mensen normaal op het terras moeten houden. Wij, net uit de Knight Inlet Lodge gekomen Hollanders, zijn wel wat gewend en we koken uit onze stoelen. Een snelle fish ’n chips en een burger later, kletteren we de creditcard op tafel voordat de ober het woord rekening heeft kunnen raden. Aan de andere kant van het hek dat de scheiding tussen terras en boulevard markeert, gaan enkele honden van het type labrador tegen elkaar tekeer. We zien een man lopen met twee chiwawa’s in zijn handen aan ons uitleggend dat deze keffertjes helemaal wild worden als ze een andere hond zien. Ons in lachen uitbarsten, doet de man vermoeden dat we dat niet heel serieus nemen en gebelgd loopt hij door.

Op dinsdag, wanneer in Nederland de Gouden Koets wordt rondgezeuld met een hoedje erin, gaan wij op orcajacht. Ons is veel grootvis beloofd. Schipper Bill vraagt ons of we wel eens op de oceaan hebben gevaren in een kleine boot. Mariella en ik kijken elkaar aan en denken hetzelfde: Skellig Michael. Dat was de boottocht op de Atlantische Oceaan die wij in een klein bootje meemaakten, wat onze norm is geworden voor ruig varen. Tijdens die tocht waren zij en ik de enigen die niet zeeziek werden, maar met volle teugen genoten van de ruige zee en de tocht van een bootje dat alle kanten op ging, behalve recht vooruit. Die tocht in 2009 zullen we nooit vergeten. Dus kom maar op met je Zodiac, dachten wij.

Bill legt ons uit dat het er op zee wel ruig aan toe kan gaan, het is de Pacific, en dat we ons maar gewoon mee moeten laten voeren. Zelden zo’n glad en zacht tochtje meegemaakt. Natuurlijk, we varen ontzettend snel en dat merken we aan de wind die ons fris door de haren waait. Niet voor niets zitten we dik ingepakt op de boot. Voordeel van harde wind is dat je die hoort en niet het gezanik van de andere mensen op de boot die niet van stilte en rust kunnen genieten, maar deze tocht gebruiken om lekker door te kwebbelen.

Na een uurtje stevig doorvaren, komen we op de plek waar orca’s moeten zijn. En verrek, ze zijn er nog ook! Vrolijk zwemmen ze wat heen en weer om na enkele minuten onder water, weer sierlijk hun zwartwitte velletje en stevige vin aan ons te tonen. Onderwijl dobberen wij wat rond en ook de kwebbelaars zijn onder de indruk; als ze wat zeggen, is het fluisterzacht. Het dobberen kan niet lang genoeg duren, maar helaas is het na drie kwartier weer terugsjezen. Met ferme klappen op het water en dezelfde stevige bries op het hoofd, is het terug. Onderweg maken we nog wat omtrekkende bewegingen rond dolfijnachtigen en na kilometers racen, dobberen we de haven weer in. Dan merk je weer dat je als gewatteerd michelinmannetje op het bankje zit, het klamme zweet van dubbeldikke winterkleding vergt in 20 graden Celcius zijn tol.

Toch geslaagd, orca’s gezien. Een tien jaar geleden gemaakte belofte is eindelijk ingelost (Husavik op IJsland in 2000). We besluiten tot de feestelijke aanschaf van twee paar indianensokken voor Mariella en nieuwe All Stars voor mij. Morgen met de Pacific busmaatschappij naar Vancouver.