we-gaan-op-berenjacht.reismee.nl

Dure vergissingen en eigenaardige figuren

De ochtend begint met een gevecht met het ontbijt en de naar slootwater neigende koffie. Dat laatste is een gebruik in het westen van Canada dat ze van de Amerikanen hebben afgekeken. Een theelepel koffiestof op een liter water is werkelijk te gruwelijk om in een kopje aan Europeanen voor te zetten. Het weerhoudt de gastvrouwe van de B&B niet dit tocht te doen. Ook roerbakt ze wat eieren stuk en legt ze een dikke klont ham een tijdje in het borrelend vet. Schijnt ontbijt te zijn, maar zou ook heel goed basismateriaal voor het verhogen van je oprijlaan kunnen zijn.

Dan maar snel vertrokken naar waar we hier voor zijn, de dino’s. Bij het oprijden van de parkeerplaats glimlacht een metershoge uitgestorven hagedis van de soort waar ze in Jurassic Parc zo bang voor waren ons aan: ‘Kom toch vooral binnen, dit is nog maar het begin.’ En inderdaad, wanneer we na ruim twee uur weer buiten in de kolkende hitte van de Badlands staan, zijn we drie T-rexen en vele andere saurusssen waarvan het reproduceren van de exacte onderverdeling in soort- of specifieke typenaam even niet lukt, maar het loopt in de honderd; de ene nog indrukwekkender dan de andere. Het is dan ook de eerste keer dat we een dergelijk museum bezoeken en ons mogen laven aan de paleontologie. Even wanen we ons 75 miljoen jaar terug, toen het waar wij nu staan bosrijk en megahagedisrijk was, waar nu droogte en leegte qua fauna ons deel is. Rekenen we de kleine knabbel die we onder de parkeerauto’s nerveus heen en weer zien scharrelen op zoek naar een eikeltje, een nootje of een kruimel koek niet mee. Hopelijk parkeert men hier prudent uit.

Drumheller en de Badlands waen voor ons werkelijk indrukwekkend en de driehonderd omgereden kilometers, de straf van koffie, ontbijt en een verrassend magere keuze in restaurants in het dorpje Drumheller meer dan waard. En het gekke is dat als we de kloof verlaten hebben en men ons weer graan, graan en graan voorschotelt, de kloof en de daarin behorende ruigheid direct weer weg zijn, ingewisseld voor vierkant gelegen wegen asfalt met weinig auto’s en hier en daar een boerderij.

Dat gaat zo’n 80 kilometer voort, met hier en daar een haakse bocht en soms een deukje in het landschap, tot we de werkelijkheid van interstedelijk verkeer weer treffen: de 2, de verkeersader van Edmonton naar Calgary van welke twee de laatste ons volgende reisdoel is. Een verhaal apart.

Redelijk eenvoudig, doch door gruwelijk druk verkeer ons manoeuvrerend, bereiken we het hotel; Blackfoot Inn. Prima hotel, staalblauw zwembadje in het vooronder, heetbadje erbij, ruime kamers, veel bedruimte, kortom: prima-de-luxe. De ligging is echter een drama en dat drama gaat zich in twee dagen ontvouwen. Het ligt namelijk aan de rand van de stad en omdat wij op zeshoog bivakkeren, kunnen we het centrum van Calgary goed zien. Na een zwemtochtje van Mariella in het olympische water, vertrekken we naar de stad. De receptie handgebaarde ons een bepaalde richting op te gaan met de bus en vervolgens ergens op de metro te stappen. Globetrotters als we zijn, trekken we er gewoon op uit en pakken we bus 72, een cirkellijn (mooi tegenstrijdig woord). Al voor het kruispunt staan we langdurig stil in een stadsinfarct. Het is vrijdagmiddag tegen vieren en het kruispunt staat volkomen vast. Dat duurt lang. Zeer lang en geeft te denken. Immers, op de snelweg was het ook al zo druk. Waarom wil iedereen in deze verzameling beton in de godvergeten droogte wonen in het midden van nergens?

Na een aantal haltes en een plezierig ritje in een volle bus met 29 graden op de celsiusmeter, staan we dan bij de metro. Redelijk soepel weet die ons in het centrum te brengen, met maar een zwak punt, elke keer dat we denken dat de metro in de grond zakt, wat gebruikelijk is als het centrum wordt gehaald, stijgt het rijtuig direct weer op. Op straatniveau doorkruisen we het volledige centrum van Calgary dat een verzameling beton, hoogbouw en onaffe wegprojecten is. Als Vancouver – om welke reden dan ook – de meest leefbare stad op aarde is, staan wij nu in de gruwelijkste. Het is een combinatie van alles wat mis is. Werkelijk alles is lelijk, onaf, misplaatst en nogmaals lelijk. De hoofdstraat bijvoorbeeld is bezaaid met lompe metrohaltes, neergeplempt voor om het even welk gebouw. Elke doorkijk is een teleurstelling, elke omhoogkijk een tegenvaller. We zien massa’s eigenaardige mensen en ze stralen een treurige lelijkheid uit. We zijn hier na vijf minuten niet alleen uitgekeken, maar ook geschokt over zoveel treurnis. Dat kan een mens niet aan! We bestellen op een terras een biertje bij een tent waar het personeel op uiterlijk is geselecteerd en slechts daarop. Een paar keer wordt een aantal schotels eten door boezemige serveersters aangeboden aan allerlei mensen, net zolang tot de tafel waar het terecht moet komen, wordt bereikt. Ook een manier. Zo zien wij een toch wel joekelige en fors bbq-ruikende hamburger helaas uiteindelijk landen bij de tafel naast de tafel naast ons. Ons wordt een aantal keer gevraagd hoe we het doen en of we oké zijn. We zijn het, met onze forse vrijdagmiddagpilsen.

Bij afrekenen vragen we of er ergens in betoncity buiten kantoren en warenhuizen ook nog leuke restaurantjes zijn, bij voorkeur Italiaanse. Dat is mijn ingeving, voor de betere pastabeleving. Een aantal serveersters verzamelt zich en probeert met handwijzen ons alle richtingen op te sturen, met tentnamen en ideeën die echter onderling ook weer direct worden tegengesproken. Net op het moment dat wij onze neiging tot wurgen echt niet langer kunnen uitstellen, helpt een klant het blonde serveerspul uit de brand en stuurt ons een goede richting op. Een hele goede blijkt later.

Want niet de lawaaitoko waarheen hij ons stuurde, maar de enorm Frans aandoende bistro aan de overkant (Piqniq) biedt uitkomst. Niet eerder aten we in Canada zo lekker en niet eerder namen we derhalve voor-, hoofd- en nagerecht, terzijde gestaan door diverse soorten wijn, port en dergelijke. Slechts 150 dollar (is 100 euro) later, wat echt geen geld is voor zulk voer, nemen we de trein/tram/metro terug. Het is de enige keer dat we Calgary prijzen, wie ooit in de buurt is, moet Piqniq proberen. Het zit in de zoveelste straat, bijna op de hoek met de zoveelste avenue.

De terugtocht op stalen wielen verloopt voorspoedig, het overstappen op de cirkellijn vergt iets meer. Het is zo dat bus 72 de ene kant opgaat en als we naar de Blackfoot Inn willen, moeten we 73 hebben, de cirkellijn de andere kant op. Logisch. Leuk wachten ook op een busstation dat door de plaatselijke intelligentsia wordt gebruikt als hangplek. Men deelt samen een hersencel, zo lijkt het.

Buschauffeur 73 (Bill) is bijzonder aardig, via de spiegel vraagt hij hoe we het doen en of we oké zijn en of we al in Banff zijn geweest en op Sulphur Mountain en op de Columbian Icefields en voor hij meer kan vragen, gooit hij de bus langs de kant om ons exact halverwege twee haltes af te zetten, tien stappen voor het hotel. Aardige geste van Bill, dit vervroegt ons slaapmanagementprogramma aanzienlijk.

Zaterdag is het oktober en slapen we uit. Tien uur halen we! Voor thuis een bijzonder magere opbrengst, maar hier voldoet het. Vandaag een aardig lege agenda. Het enige wat we van plan zijn, is het bijwonen van een Canadian Footballwedstrijd tussen de Calgary Stampeders en de Saskatchewan Roughriders. En dat is maar goed ook. Het houdt ons namelijk de hele dag bezig.

Allereerst is daar die leuke bus 72 die op vrijdag af en aan reed op de halte en bijna met zichzelf een file kon verzorgen. Wel, op zaterdag staan die dus keurig in de remise en sturen ze er eentje op pad om de haltes schoon te vegen. Na 30 minuten worden we opgepikt en dat is iets dat moet worden onthouden, de interval is fors.

Toch zitten we goed, op de metrohalte aangekomen ziet het rood en groen van supporters van beide kampen. Rood zijn de Stampeders en Groen de Riders. Dit doet ons twee dingen concluderen, we zijn goed op weg en op tijd. Calgary is namelijk een stad met niet alleen twee universiteiten, maar ook een hele kudde stadions als overblijfsel van de Olympische Spelen van ’88. En voor zo’n wedstrijd kun je zomaar ineens voor het verkeerde stadion staan. ‘Hup Calgary’ zou dan potsierlijk kunnen overkomen.

Neen, we zitten goed. En oh wonder, de halte die we moeten hebben, heet Banff Station. Zo kom je er nooit vanaf. In de stroom rood en groen mee, gaan we naar het stadion. Wat nog vermeld moet, is dat het gisteren dus 29 was, qua graden en vandaag 10 als we mazzel hebben. Koude wind striemt doorheen het stadion. Guur is een passend woord, dat zomaar ineens passend is.

Mariella neemt een Vuvuzela aan en we slaan aan het oefenen. Deze is rood, het enige merkteken dat we voor een bepaalde ploeg zouden kunnen zijn. We komen echter te zitten bij de groenen, al zit men behoorlijk door elkaar. Van naijver is dan ook alleen maar in grapjes en woorden sprake. Men is sportief in de juiste zin van het woord.

Ik raak in gesprek met een mevrouw die mij terzijde zit en vraagt hoe ik het doe. Mijn antwoord is dat het goed gaat. Op haar vraag voor wie ik ben, blijf ik vanwege het feit dat ik nauwelijks weet wie er tegenover elkaar staan, het antwoord zo schuldig dat ik niet alleen van neutraliteit, maar ook Zwitser zijn wordt beschuldigd. Mijn antwoord dat ze er slechts een beetje naast zit, doet Europa als afstandmeter verschrompelen. Zij heeft vijf uur gereden voor deze wedstrijd en mag er ook weer vijf terug en dan komt ze slechts uit de provincie van hiernaast (we zijn in Alberta), waar alle groenen vandaan komen. Sommigen hebben zelfs meloenen op hun hoofd en op mijn vraag of dat iets symboliseert aangaande de groei van deze overbodige vrucht, is het antwoord van niet. Veel te koud. Neen, het is alleen vanwege de kleur omarmd als voorwerp.

Saskatchewan en de bijbehorende supporters hadden zich de rit kunnen besparen, ze worden met 40-3 van het gras geveegd. Inmaken. Gehakt. We Vuvuzelaen ons rot, maar de stand verandert niet meer. Door kou bevangen en door het eindsignaal geëntameerd, verlaten we de arena om met de stroom mee weer naar de metro te voetstappen. Gedwee volgen we groen en rood.

Soepeltjes geraken we op Chinook, de halte waar we op bus 73 moeten stappen. Het is koud en we voelen ons koud en willen naar het warme hotel. De kou doet ons een simpele keuze maken, we stappen in de gereedstaande bus 72 en denken dat het rondje dat de cirkellijn zal weten te maken niet heel lang is, en dan zien we ook nog wat van de buurt als we uiteindelijk ons hotel na hopelijk een minuut of 20 bereiken. Beter dat, dan 10, 20 minuten in de kou op 73 wachten. We misrekenen ons niet enigszins, we misrekenen ons fors. Wie de kaart van de route bekijkt, iets wat we niet van tevoren hebben gedaan, zal zien waarom (http://www.calgarytransit.com/route_maps/rte072.html). De cirkellijn doet wat hij belooft. We beginnen dus op Chinook (onderin) en hoeven maar twee hoekjes mee (een ritje van 10 minuten). Bus 72 speert er echter vandoor en rijdt de ene na de andere buitenwijk in voordat hij de snelweg kiest. Alles weg uit de richting waarheen we willen en moeten – ons hotel.

Onderweg stappen de raarste figuren in, die onmogelijk te beschrijven zijn. Behalve dan de filmfan die zich in iets raars heeft gekleed om zijn fanzijn te onderstrepen. Hij vertelt er alles over aan een buspassagier die zo aardig was om voor zijn compagnon op te staan. Als ik het overigens over hem en zijn heb, is dat mijn interpretatie. Mariella gaat er namelijk nog steeds vanuit dat het een haar betreft. Deze androgyne uitstraling doet ons vermoeden dat we in een ander universum zijn aangeland. En dat klopt. Universiteit nummer 1 is volledig uitgekamd voor passagiers, universiteit 2 volgt spoedig. Die laatste is interessant, want wat doemt daar na 45 minuten in de bus zo parmantig op? Het is het stadion dat we anderhalf uur eerder hadden verlaten. Lekker is dat; we zijn terug op het vertrekpunt. En nog erger, we rijden verder en verder.

Plots houdt de bus halt bij een metrostation. De motor gaat uit en enkele passagiers gaan buiten staan roken. Dat gaat duren! We houden het voor gezien en besluiten niet af te wachten welke planeten we nu nog gaan bezoeken, maar vluchten naar de metro. Die staat binnen vijf minuten voor onze neus en een halte later zijn we weer bij het stadion waar we de hele middag kou hadden geleden.

Onderweg stappen er ook nu weer diverse weirdo’s binnen en in de wagen achter ons breekt een knokpartij uit. Gelukkig onderbreekt dat onze reis niet, het valt allemaal mee en na tien minuten staan we weer op Chinook. Later zal Mariella op internet zien dat we met bus 72 slechts eenderde van de totale afstand hebben afgelegd, wat betekent dat de cirkel die de bus beschrijft tegen de drie uur haltevegen betekent.

We nemen plaats in 73 en laten ons niet meer gek maken. Ook deze chauffeur is zo aardig ons voor het hotel af te zetten en zelden waren we zo blij om zo’n akelig gebouw binnen te treden. Dit was het einde van Calgary, van ons verblijf in de stad en morgen nemen we de tank naar Waterton, dik 200 kilometer zuidelijker.

Nu het twaalf uur is, laad ik dit verhaal nog op, maar photoshop ik geen foto’s meer om onze verhalen te ondersteunen. Vaak vergt!

Reacties

Reacties

Hans Poot

Leuk verhaal en mooie foto's
Hans

Alex.

Hallo,

Zo te horen al veel gezien en meegemaakt. Heel leuk om jullie ervaringen te lezen en mee te kijken met jullie Canadian Adventure. Groeten aan Bill!

Groet,
Alex.

Kees

Nou, ik leer drie dingen:
- ik ga nooit naar Calgary
- in Canada kun je het OV beter vermijden
- het is helemaal niet erg om een Zwitser te zijn

{{ reactie.poster_name }}

Reageer

Laat een reactie achter!

De volgende fout is opgetreden
  • {{ error }}
{{ reactieForm.errorMessage }}
Je reactie is opgeslagen!